Uitspraak 200801669/1


Volledige tekst

200801669/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante a] en de stichting Stichting Proeftuin Groot Hinkeloord, beide gevestigd te Wageningen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 januari 2008 in zaak nrs. 07/1681 en 07/1709 in het geding tussen:

[appellante a] en Stichting Proeftuin Groot Hinkeloord

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: het college) [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van twee appartementsgebouwen met parkeergarage op de percelen Generaal Foulkesweg 66a tot en met 66d en 68a tot en met 68g te Wageningen (hierna: de percelen).

Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college het door [appellante a] en de Stichting Proeftuin Groot Hinkeloord [appellante a] en de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 januari 2008, verzonden op 28 januari 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellante a] en de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante a] en de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante a] en de stichting en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar [appellante a] en de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Paanakker, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. Sonneveldt, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigden] ter zitting gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Groot Hinkeloord" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken door B&W)".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor woondoeleinden (uit te werken door burgemeester en wethouders) aangewezen gronden bestemd voor het wonen, parkeren, verblijfsgebied, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

Ingevolge artikel 4, tweede lid, werken burgemeester en wethouders de in lid 1 genoemde bestemming uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en van, voor zover van belang, het maximale bebouwingspercentage, de maximale goothoogte, de maximale nokhoogte en het maximum aantal woningen als aangegeven op de plankaart.

Ingevolge artikel 4, derde lid, voor zover thans van belang, mogen, zolang en voor zover de in lid 2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, bouwwerken slechts worden gebouwd, mits:

1. het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan

2. van gedeputeerde staten vooraf een verklaring van geen bezwaar ter zake is ontvangen.

Het college heeft bij besluit van 25 juli 2006 het uitwerkingsplan "Hinkeloord - wonen" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld. Ingevolge het uitwerkingsplan rust op de percelen de bestemming "Woondoeleinden".

Vaststaat dat het bouwplan voor wat betreft de goot- en bouwhoogte en het bebouwde oppervlakte in strijd is met het bestemmingsplan en het uitwerkingsplan. Tevens is realisering van het bouwplan in strijd met het bouwverbod als vervat in artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften. Teneinde toch bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.

2.2. [appellante a] en de stichting betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de bepaling van de hoogte van de gebouwen ten onrechte is uitgegaan van de definitie van het peil in artikel 2.5.26, gelezen in samenhang met artikel 1.1 van de Bouwverordening Wageningen 1993, herziening 2005 (hierna: de bouwverordening) .

2.2.1. Ingevolge artikel 1, onder 16, van de planvoorschriften, wordt in dit bestemmingsplan onder peil verstaan, het peil overeenkomstig de bouwverordening.

Ingevolge artikel 2.5.26 van de bouwverordening, voor zover thans van belang, wordt de hoogte van een bouwwerk gemeten ten opzichte van het straatpeil.

Ingevolge artikel 1.1 van de bouwverordening wordt voor het bepalen van het straatpeil van een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, uitgegaan van de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

2.2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college voor het invullen van het begrip 'peil' als bedoeld in artikel 1, onder 16, van de planvoorschriften, terecht aansluiting heeft gezocht bij de definitie van 'straatpeil' in artikel 2.5.26 in samenhang met artikel 1.1 van de bouwverordening. Anders dan [appellante a] en de stichting betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat met straatpeil iets anders wordt bedoeld dan met peil. Aangezien het bouwplan voorziet in het oprichten van twee appartementsgebouwen met twee hoofdingangen die na voltooiing van de bouw op dezelfde hoogte zijn gelegen, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat het college bij het bepalen van de hoogte van deze gebouwen met juistheid is uitgegaan van dat peil. Dat deze situatie zich alleen kan voordien indien bij één van beide appartementsgebouwen "De Reede" een verhoogde toegang wordt aangelegd, brengt niet met zich dat het college het peil op een onjuiste wijze heeft vastgesteld. Het betoog faalt.

2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

2.4. [appellante a] en de stichting betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daartoe voeren zij aan dat bij het bepalen van de nokhoogte van het appartementsgebouw "de Reede" ten onrechte is uitgegaan van de dakrand en niet van de dakopbouw. Tevens voeren zij aan dat er alternatieve bouwmogelijkheden bestaan die geen strijd opleveren met de in het bestemmingsplan neergelegde maximale goot- en bouwhoogte.

2.4.1. Ingevolge artikel 2, lid A, onder 4, van de planvoorschriften wordt bij toepassing van deze voorschriften de goothoogte van een gebouw gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel druiplijn, het boeiboord of een daaraan gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als liftkoker en schoorstenen niet meegerekend.

Ingevolge artikel 2, lid A, onder 5, wordt bij toepassing van deze voorschriften de (nok)hoogte van gebouwen gemeten vanaf het hoogste punt van het gebouw, verticaal tot aan het peil van het bouwwerk, niet meegerekend ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen, dakvensters, balkonhekken, liftkokers, antennes en andere ondergeschikte (dak)opbouwen. Indien het terrein voor en achter niet even hoog ligt, wordt de hoogte gemeten aan de voorgevel.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, kunnen burgemeester en wethouders, voor zover thans van belang, vrijstelling verlenen van de op de plankaart of in de voorschriften aangegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

2.4.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de inbreuk van het bouwplan op de planologische situatie gering is. Daarbij heeft zij terecht betekenis gehecht aan de omstandigheid dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften een vrijstellingsbevoegdheid bevat, op grond waarvan de meeste strijdigheden van het bouwplan met het bestemmingsplan kunnen worden weggenomen.

De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is grotendeels opgenomen in het uitwerkingsplan. Het uitwerkingsplan is goedgekeurd bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 22 augustus 2006 en is bij uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007, nr. 200608285/1 in rechte onaantastbaar geworden. Voor zover het bouwplan afwijkt van de uitwerkingsregels als neergelegd in artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften heeft het college in het besluit van 20 maart 2007 overwogen dat er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan tegen deze afwijkingen en dat, gezien de specifieke kwaliteiten van het gebied Hinkeloord en de daarin voorkomende bebouwing, een bijzonder gebouwontwerp gewenst is. De uitwerkingsvoorschriften over de goot- en bouwhoogte zijn hierbij te beperkend gebleken. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling niet voldoet aan de eisen die daaraan dienen te worden gesteld.

Het betoog van [appellante a] en de stichting dat in de ruimtelijke onderbouwing bij het bepalen van de nokhoogte van het appartementsgebouw "de Reede" ten onrechte wordt uitgegaan van de dakrand en niet van de hogere dakopbouw die deel uitmaakt van de entree, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat ook voor deze overschrijding van de toegestane nokhoogte vrijstelling is verleend.

Ook in het betoog van [appellante a] en de stichting dat er alternatieve bouwmogelijkheden bestaan die geen strijd opleveren met de door het bestemmingsplan voorgeschreven goot- en bouwhoogte, kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel. Het college heeft te beslissen omtrent het bouwpan zoals dat bij hem is ingediend. Indien dit plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren, waarbij ook bezwaren van de aanvrager een rol spelen. Daarvan is in dit geval niet gebleken.

2.5. [appellante a] en de stichting betogen dat er aan het welstandsadvies van de welstandscommissie van de gemeente Wageningen zodanige gebreken kleven, dat het college dit niet aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat de gebouwen, in strijd met de criteria van de welstandsnota Wageningen (hierna: de welstandsnota), niet vrij zijn gelegen in het groen of op het terrein en dat de hoofdmassa's van de gebouwen niet zijn afgestemd op de bestaande bouwmassa's.

2.5.1. De Welstandscommissie van Wageningen (hierna: de welstandscommissie) heeft op 27 februari 2006 een positief advies over het bouwplan uitgebracht, waarbij de gespreksverslagen van verschillende welstandsvergaderingen waarin het bouwplan aan de orde is gesteld, als motivering geldt. In beroep hebben [appellante a] en de stichting ter onderbouwing van hun betoog drie rapporten overgelegd. Het college heeft op 12 september 2008 nadere stukken overgelegd met daarin een memo van 8 september 2008 waarin de welstandscommissie inhoudelijk reageert op deze rapporten. In deze memo is onder meer vermeld dat het bouwplan aansluit bij het stedenbouwkundige beeld dat in het uitwerkingsplan is beoogd, waardoor de mogelijkheid tot het bouwen van de in het bouwplan voorziene gebouwen op die locatie reeds is bepaald. Tevens staat in de memo dat de oorspronkelijke bebouwing op Groot Hinkeloord, waar de percelen zijn gelegen, zich als een soort 'lintbebouwing' uitstrekt tussen de proeftuinen en de achterliggende bosrand en dat het, anders dan [appellante a] en de stichting stellen, niet kenmerkend is voor het gebied dat de bebouwing verspreid door het park is aangebracht. Het voordeel van het geclusterd bouwen als voorzien in het bouwplan is dat er meer park resteert, aldus de welstandscommissie. Gelet op het vorenstaande kunnen

[appellante a] en de stichting niet worden gevolgd in hun bezwaren ten aanzien van de situering en de massaliteit van de gebouwen.

Verder is niet gebleken dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De in bezwaar aangevoerde gronden behoefden voor het college geen aanleiding te vormen om de welstandcommissie nader advies te vragen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college mocht afgaan op het advies.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. P.A. Offers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008

17-543.