Uitspraak 200505714/1


Volledige tekst

200505714/1.
Datum uitspraak: 19 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/1286 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 mei 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling te verlenen voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 21 september 2004 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 22 juli 2003 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 25 mei 2005, verzonden op 27 mei 2005, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 22 september 2005 heeft appellant daarop een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2006, waar het college, vertegenwoordigd door A.M. Duiven, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant is met bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant heeft bij brief van 13 juni 2003 het college verzocht om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel ten behoeve van het ter plaatse uitgeoefende fruitteeltbedrijf van appellant.

2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied, wijziging ten behoeve van beperking staand glas", geen mogelijkheid biedt tot het oprichten van een tweede bedrijfswoning.

2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van het college van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

2.4. Appellant betoogt dat het college, gelet op het delegatiebesluit van 11 december 2001, niet bevoegd was de vrijstelling te weigeren.

Bij genoemd besluit heeft de raad van de gemeente Noordoostpolder (hierna: de raad) besloten:

1. de bevoegdheid tot het nemen van het besluit om de vrijstellingsprocedure te starten, de bevoegdheid tot het aanvragen van de verklaring van geen bezwaar bij het college van gedeputeerde staten en het nemen van het definitieve besluit omtrent het verlenen van de vrijstelling op grond van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 19a van de WRO te delegeren aan het college, indien de benodigde ruimtelijke onderbouwing zijn grondslag vindt in door de raad vastgesteld beleid (gehele delegatie);

2. de bevoegdheid tot het aanvragen van de verklaring van geen bezwaar bij gedeputeerde staten en het nemen van het definitieve besluit omtrent het verlenen van de vrijstelling op grond van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 19a van de WRO te delegeren aan het college, indien de raad de ruimtelijke onderbouwing heeft vastgesteld en op basis daarvan heeft besloten de vrijstellingsprocedure te starten (gedeeltelijke delegatie).

Anders dan appellant betoogt, is geen sprake van een geval, bedoeld onder 2. van het besluit, nu de raad weliswaar het voorstel van het college om de vrijstelling te weigeren in zijn vergadering van 24 oktober 2002 heeft verworpen, maar geen besluit heeft genomen om de vrijstellingsprocedure te starten noch een ruimtelijke onderbouwing heeft vastgesteld.

Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, was het college echter niet bevoegd ingevolge het bepaalde onder 1. van het delegatiebesluit op het verzoek om vrijstelling te beslissen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Het college heeft in het kader van de ruimtelijke onderbouwing het bouwplan getoetst aan de criteria voor het oprichten van tweede bedrijfswoningen, opgenomen in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, herziening ex artikel 30 WRO" uit 1987. Dit bestemmingsplan is ten aanzien van het perceel sedert de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, wijziging ten behoeve van beperking staand glas" omstreeks 2001, niet meer vigerend. Gebleken is dat de raad niet als zijn beleid heeft vastgesteld dat verzoeken om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning aan genoemde criteria dienen te worden getoetst. Derhalve is niet voldaan aan de onder punt 1. van het delegatiebesluit gestelde voorwaarde dat de benodigde ruimtelijke onderbouwing zijn grondslag dient te vinden in door de raad vastgesteld beleid.

Aan een bespreking van hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd wordt gelet op het vorenstaande niet toegekomen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 21 september 2004 vernietigen, nu daarbij niet is onderkend dat het college het primaire besluit van 22 juli 2003 onbevoegd heeft genomen. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zelf voorziend het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit van 22 juli 2003 te herroepen. Het college dient gelet op het overwogene in 2.4. met toepassing van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb, het verzoek om vrijstelling van 13 juni 2003 door te zenden aan de raad, zijnde het tot behandeling van dat verzoek bevoegde bestuursorgaan.

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 mei 2005, no. Awb 04/1286;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder van 21 september 2004, no. 12993-09-1-u;

V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder van 22 juli 2003, no. 9928-09-1-u;

VI. bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 21 september 2004;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Noordoostpolder aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat de gemeente Noordoostpolder aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006

163-422.