Uitspraak 200707975/1


Volledige tekst

200707975/1.
Datum uitspraak: 19 november 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2007, kenmerk 2007-005015, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Montferland (hierna: de raad) bij besluit van 8 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kernen 2007".

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2007, en [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). [appellant sub 1] en anderen en de vereniging Tennisvereniging Bergh hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland (hierna: het college van burgemeester en wethouders) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en anderen en het college van burgemeester en wethouders hebben ieder een nader stuk ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2008, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], beiden in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pol en P.G.A.L. Evers, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. B. Eising en A.B.W.M. Jansen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1. [appellant sub 1] heeft mede namens [4 appellanten] beroep ingesteld. [4 appellanten] hebben echter geen zienswijze bij de raad naar voren gebracht.

2.2. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.

Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Het beroep is niet gericht tegen een bij de vaststelling van het bestemmingsplan gewijzigd onderdeel en niet is gebleken dat [4 appellanten] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld namens [4 appellanten], is dan ook niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

[appellant sub 2]

2.4. [appellant sub 2] voert aan dat de gronden gelegen in het gebied tussen de N316 en Den Aam en ten noorden van de Korensingel te 's-Heerenberg (hierna: het gebied) ten onrechte geen onderdeel uitmaken van het plan. Gelet op de kenmerken van het gebied en de daarin aanwezige bebouwing, kan het gebied volgens [appellant sub 2] niet langer worden beschouwd als buitengebied maar dient dit te worden aangemerkt als bebouwde kom. Hij neemt het standpunt in dat het gebied derhalve in het onderhavige plan dient te worden opgenomen en wenst dat aan zijn perceel, met kadastraal nummer E 1041, gelegen aan de Lage Distelweg (hierna: het perceel), een woonbestemming wordt toegekend.

2.5. Het bestemmingsplan "Kernen 2007" voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de kernen van de voormalige gemeente Bergh, thans gemeente Montferland. De raad heeft bij de bepaling van de plangrens onder meer de plangrens van het bestemmingsplan "Buitengebied Bergh 2000, herziening 2002" als uitgangspunt genomen. De gronden in het gebied behoren tot laatstgenoemd bestemmingsplan en zijn niet in het onderhavige plan opgenomen. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het landelijke karakter en de extensieve bebouwing van de gronden in het gebied een zeer goed zichtbaar contrast vormen met de bebouwing ten zuiden van de Korensingel en acht ontwikkeling van stedelijke functies in het gebied ongewenst.

2.6. Het betoog van [appellant sub 2] dient te worden opgevat als gericht tegen de grenzen van het plan. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of het recht. Zij neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat uit planologisch oogpunt samenhang bestaat tussen de gronden aan beide zijden van de Korensingel. Ten noorden van de Korensingel staat verspreid in het gebied bebouwing. Het gebied ten zuiden van de Korensingel is overwegend bebouwd, waardoor hier in vergelijking met het gebied ten noorden van de Korensingel sprake is van een hoge bebouwingsdichtheid. Gelet op de omvang van het gebied, de extensieve bebouwing en het landelijke karakter van de onbebouwde percelen, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gebied in tegenstelling tot de gronden ten zuiden van de Korensingel als deel van het buitengebied moet worden aangemerkt. Dat, zoals [appellant sub 2] stelt, langs het gebied drukke wegen lopen, dat enkele woningen in het gebied zijn verbouwd en dat (vervangende) nieuwbouw van één woning in het gebied heeft plaatsgevonden, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het gebied daardoor het landelijke karakter heeft verloren. Het college heeft in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om het gebied met daarin het perceel van [appellant sub 2] niet in het bestemmingsplan op te nemen. Gelet op het vorenstaande wordt aan het betoog van [appellant sub 2] dat aan zijn perceel een woonbestemming dient te worden toegekend voorbijgegaan.

Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

[appellant sub 1]

2.7. [appellant sub 1] stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden", wat betreft tennisbaan nummer 7 (hierna: baan 7) en de reststrook ten westen daarvan, gelegen op het terrein van de Tennisvereniging Bergh te 's-Heerenberg. Daartoe voert hij aan dat het plan in zoverre ten onrechte niet voldoet aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder: de VNG-brochure) aanbevolen afstand van 50 meter tot zijn woning. Volgens hem gaat het college er ten onrechte van uit dat het een bestaande situatie betreft en heeft hij aldus miskend dat baan 7 en de daarnaast opgerichte lichtmasten in strijd waren met het bestemmingsplan "Schaapskooiveld 1978". Hij stelt dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door geluid- en lichthinder. In dit verband wijst hij tevens op de mogelijkheid dat op de reststrook ten westen van baan 7 een oefenmuur kan worden gerealiseerd.

2.8. Het sportcomplex ligt tussen de Herdersweg, Montferlandsestraat, dr. J.H. van Heeklaan en het pad Bovensteenakkers. De raad heeft bij het toekennen van de bestemmingen aan de gronden van het sportcomplex de feitelijke situatie als uitgangspunt genomen. Aan het sportcomplex is de bestemming "Recreatieve doeleinden" toegekend. Rondom het sportcomplex is grotendeels voorzien in een strook met de bestemming "Groen". Gelet op artikel 13 van de planvoorschriften zijn op gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden" tennisbanen en lichtmasten tot 10 meter hoogte toegestaan. In het zuidwesten van het sportcomplex ligt het terrein van de Tennisvereniging Bergh. Baan 7 is de meest westelijk gelegen tennisbaan. Ten westen van baan 7 zijn vier lichtmasten opgericht. Voorts ligt ten westen van baan 7 een driehoekige reststrook met de bestemming "Recreatieve doeleinden". Ten westen daarvan ligt een groenstrook met de bestemming "Groen" en daarnaast het onverharde pad Bovensteenakkers. De gronden van [appellant sub 1] liggen aan de overzijde van het pad Bovensteenakkers, ten westen van het sportcomplex.

2.9. In de VNG-brochure wordt ter voorkoming van hinder een afstand van 50 meter aanbevolen tussen een rustige woonwijk en een veldsportcomplex met verlichting. Deze afstand is aanbevolen in verband met het aspect geluid. De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. In haar uitspraak van 25 juni 2003, no. 200203362/1, heeft de Afdeling reeds overwogen dat deze afstanden zijn bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. Het laten voortbestaan van een bestaande situatie kan echter onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat dit in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht. De VNG-brochure kan in zoverre bij bestaande conflictsituaties een indicatie geven van de mate van hinder.

2.10. Aan het grootste deel van baan 7 was in het vorige bestemmingsplan "Schaapskooiveld 1978" de bestemming "Sportterrein" toegekend. Deze bestemming liet, gelet op artikel 13 van de planvoorschriften van dat plan, het gebruik van de gronden als tennisbaan toe. Niet in geschil is dat door het grillige verloop van de aangrenzende groenstrook twee kleine stukjes van baan 7 zijn gerealiseerd op gronden waaraan in het bestemmingsplan "Schaapskooiveld 1978" de bestemming "Beplantingsstrook" was toegekend. Gelet op artikel 17 van de planvoorschriften van dat plan waren tennisbanen niet toegestaan op gronden met de bestemming "Beplantingsstrook". Voorts staan drie van de vier lichtmasten naast baan 7 op het plandeel waaraan de bestemming "Sportterrein" was toegekend. Gelet op artikel 13 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Schaapskooiveld 1978" zijn deze lichtmasten opgericht in overeenstemming met de bestemming "Sportterrein". De vierde, meest noordelijke lichtmast is blijkens het deskundigenbericht opgericht op de grens van de plandelen met de bestemmingen "Sportterrein" en "Beplantingsstrook". Gelet op artikel 17 van het bestemmingsplan "Schaapskooiveld 1978" was het oprichten van lichtmasten van 10 meter op gronden met de bestemming "Beplantingsstrook" niet toegestaan.

2.10.1. Uit het door het college van burgemeester en wethouders nader ingediende stuk van 25 juli 2008 blijkt dat, bij onherroepelijk besluit van 13 november 1985, door het college van burgemeester en wethouders aan Tennisvereniging Bergh toestemming is verleend voor het in afwijking van de geldende groenbestemming verplaatsen van baan 7 naar de huidige locatie. Daargelaten of het college van burgemeester en wethouders zich thans terecht op het standpunt stellen dat aldus vrijstelling is verleend van de toen geldende planvoorschriften, legitimeerde deze toestemming de Tennisvereniging Bergh in ieder geval om baan 7 op de onderhavige locatie aan te leggen en als zodanig te gebruiken. Niet is gebleken dat baan 7 is aangelegd in strijd met de verleende toestemming. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg en het gebruik van baan 7 op een klein gedeelte van een als zodanig in het voorheen geldende plan bestemde groenstrook in het verleden niet als illegaal konden worden beschouwd.

De raad heeft wat betreft de lichtmasten met het onderhavige plan de bestaande feitelijke situatie planologisch vastgelegd door de grillig gevormde groenstrook in het onderhavige plan recht te trekken. De vier lichtmasten van baan 7 staan hierdoor alle op het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden". Ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften mogen op de gronden met de bestemming "Recreatieve doeleinden" lichtmasten tot 10 meter worden opgericht.

De in het plan opgenomen regeling voor baan 7 komt aldus nagenoeg overeen met de planologische situatie waarvoor het gemeentebestuur reeds in 1985 toestemming heeft verleend. Slechts voor zover met het onderhavige plan de meest noordelijke lichtmast overeenkomstig de bestaande feitelijke situatie is bestemd, is sprake van een geringe afwijking ten opzichte van het vorige plan. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het nagenoeg een bestaande situatie betreft, voor de toetsing waarvan de VNG-brochure in beginsel niet is bedoeld.

2.11. De afstand van de grens van het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden", voor zover het betreft het terrein van de Tennisvereniging Bergh, tot de woning van [appellant sub 1] ter plaatse van [locatie] (hierna: de woning) bedraagt blijkens de plankaart ongeveer 24 meter. Volgens het in zoverre niet betwiste deskundigenbericht bedraagt de afstand van baan 7 en de ten westen van deze baan gelegen lichtmasten tot de woning ongeveer 33,5 respectievelijk minimaal 30 meter. Voorts is ter zitting gebleken dat de voor de vier lichtmasten verleende bouwvergunning thans rechtens onaantastbaar is.

2.12. Gelet op de afstand van baan 7 en de lichtmasten tot de woning, kan niet worden uitgesloten dat het plan nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Nu de onderhavige planregeling echter nagenoeg een bestaande situatie betreft en nu niet is gebleken dat de nadelige gevolgen van de beperkte wijziging, die in dit plan ten opzichte van het vorige plan is voorzien, voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] zo groot zijn dat dit in ernstige mate wordt aangetast, heeft het college geen overwegende betekenis hoeven toekennen aan de omstandigheid dat de woning op een kleinere afstand dan 50 meter van baan 7 ligt.

Gelet op de gevolgen die baan 7 heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], is de Afdeling echter van oordeel dat het college in de omstandigheden van dit geval aanleiding had moeten zien om aan de bestemming "Recreatieve doeleinden" van de reststrook ten westen van baan 7 goedkeuring te onthouden, nu de raad daaraan niet in redelijkheid een bestemming heeft kunnen toekennen die het mogelijk maakt dat ook op die gronden sportactiviteiten kunnen worden ontplooid.

Voor zover [appellant sub 1] zich richt tegen de op baan 7 aangebrachte ondergrond en de intensiteit van het gebruik van deze baan wordt overwogen dat, gelet op artikel 10 van de WRO, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan niet het aangewezen instrument is om te dien aanzien in een regeling te voorzien.

2.13. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Recreatieve doeleinden" van de reststrook ten westen van baan 7, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden.

2.14. De conclusie is voorts dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft baan 7 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.

2.15. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van [appellant sub 1] niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld namens [4 appellanten];

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 2 oktober 2007, kenmerk 2007-005015, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatieve doeleinden", zoals aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart 1;

IV. onthoudt goedkeuring aan het onder III genoemde plandeel;

V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 2 oktober 2007;

VI. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige en het beroep van [appellanten sub 2] geheel ongegrond;

VII. gelast dat de provincie Gelderland aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008

357-432.