Uitspraak 200800719/1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2008:BF9002
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2008
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 18 december 2007, nr. 1305361, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bladel (hierna: de raad) bij besluit van 10 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1998, 5e herziening 2007".
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- RO - Noord-Brabant
200800719/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2007, nr. 1305361, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bladel (hierna: de raad) bij besluit van 10 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1998, 5e herziening 2007".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2008, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2008, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2008, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. R.G.A. Wouters, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C.H.A. Tulkens, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door P.A.M. Stappaert, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1], wonend aan [locatie 1] te [plaats], brengt als procedureel punt naar voren dat de beslistermijn van dertien weken door het college is overschreden.
2.1.1. Ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit omtrent goedkeuring binnen 13 weken na de verzending ter goedkeuring bekend gemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt, indien tegen het vastgestelde plan krachtens artikel 27 tijdig bedenkingen zijn ingebracht, het besluit omtrent goedkeuring bekend gemaakt binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging bedoeld in artikel 26. Blijkens de stukken zijn tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen ingebracht. Voorts blijkt uit de stukken dat het op 10 mei 2007 vastgestelde plan tot en met 9 juli 2007 ter visie heeft gelegen. De beslistermijn voor het college nam derhalve op de dag na 9 juli 2007 een aanvang en eindigde op 9 januari 2008. Het college heeft op 18 december 2007 omtrent de goedkeuring beslist en het goedkeuringsbesluit is op 21 december 2007 verzonden. Het goedkeuringsbesluit is derhalve binnen de wettelijke termijn aan de raad bekendgemaakt.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor een aantal locaties in het buitengebied van Bladel.
2.4. [appellant sub 1] brengt naar voren dat zijn perceel, [locatie 2], te [plaats], ten onrechte niet in het plan is opgenomen. In dit verband voert hij aan dat de situatie op het perceel aan de Koebosakkers, ongenummerd, dat wel in het plan is opgenomen, gelijk is aan de situatie op zijn perceel.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad een ruime bevoegdheid heeft om de plangrenzen vast te stellen en acht de vastgestelde plangrens niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
2.4.2. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het plan slechts ziet op een beperkt aantal herzieningen van detailbestemmingen op perceelsniveau en enkele wijzigingen van voorschriften om nieuw provinciaal beleid zo spoedig mogelijk te laten doorwerken in het bestemmingsplan. Overigens blijkt uit het verhandelde ter zitting dat in november of december 2008 het voorontwerp met betrekking tot de integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied, waarin ook het perceel van [appellant sub 1] ligt, ter inzage zal worden gelegd.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met het perceel aan de Koebosakkers, ongenummerd, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat die situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de positieve bestemming met betrekking tot dat perceel in het vorige bestemmingsplan ten onrechte was komen te vervallen. Het perceel aan de Koebosakkers, ongenummerd, is in het voorliggende plan opgenomen om dit te herstellen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op het bestreden punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Het college heeft goedkeuring onthouden aan de bestemming "Woning" ten aanzien van het perceel aan de [locatie 3]. Het provinciale beleid staat omzetting van een recreatiewoning naar burgerwoning toe, mits de woning in een woonwijk of een bedrijventerrein is opgenomen en daarvan is in dit geval geen sprake, aldus het college. Voorts heeft het volgens het college op de weg van de raad gelegen om een uitsterfregeling of een persoonsgebonden oplossing in het plan op te nemen.
2.6.1. [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de bestemming "Woning" voor het perceel aan de [locatie 3] te [plaats]. Hiertoe voeren [appellanten sub 2] aan dat het college het vigerende streek- en reconstructieplan onvoldoende zorgvuldig heeft toegepast. Gezien de burgerwoningen in de onmiddellijke omgeving van de recreatiewoning, waaronder hun woningen, had het in de rede gelegen goedkeuring te verlenen aan een permanente woonbestemming, aldus [appellanten sub 2]. Daarnaast betogen zij dat het pand al tijden permanent wordt bewoond. Voorts achten zij de woning niet geschikt als recreatiewoning gezien de grootte en gezien de omstandigheid dat de verschillende recreanten geen verantwoordelijkheid zullen nemen voor de woning en de omgeving. [appellant sub 3] brengt naar voren dat de woning sinds 38 jaren permanent wordt bewoond en dat aldus de overgangsregeling van het bestemmingsplan "Buitengebied" en het bestemmingsplan "Buitengebied 1984" van toepassing is. Het gebruik als permanente woning kan derhalve worden voortgezet, aldus [appellant sub 3]. [appellant sub 3] betoogt voorts dat het college heeft miskend dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) in de brief van 10 oktober 2003 de gemeente voor de keuze heeft gesteld om permanente bewoning van recreatiewoningen al dan niet te legaliseren. Tot slot betoogt [appellant sub 3] dat de onthouding van goedkeuring in strijd is met het gelijkheidsbeginsel nu aan de bestemming "Woning" voor het perceel aan de Egypte 2 wel goedkeuring is verleend.
2.6.2. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 2] dat het college het vigerende streekplan en reconstructieplan niet goed heeft toegepast, overweegt de Afdeling als volgt. Het college acht een bestemming als burgerwoning voor dit perceel onaanvaardbaar. Het provinciaal beleid gaat uit van terughoudendheid bij het toestaan van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied. Blijkens het streekplan Noord-Brabant 2002 werkt het provinciebestuur uitsluitend mee aan een omzetting van een recreatiewoning naar een burger- of bedrijfswoning als deze in een woonwijk of bedrijventerrein is of wordt opgenomen. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Ingevolge het streekplan ligt de recreatiewoning in de agrarische hoofdstructuur direct naast de provinciale groene hoofdstructuur en derhalve niet binnen een bedrijventerrein of woonwijk. Ingevolge het reconstructieplan ligt de recreatiewoning in verwevingsgebied en intensief recreatief gebied. In hetgeen [appellanten sub 2] naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college het streekplan en het reconstructieplan onzorgvuldig heeft toegepast.
Voorts behoefde het college in de door [appellanten sub 2] aangevoerde omstandigheden met betrekking tot de grootte van de woning, de aard van een recreatieve gebruik en de burgerwoningen in de nabijheid van het perceel, in redelijkheid geen aanleiding te zien om, in afwijking van het streekplan, in te stemmen met de toegekende woonbestemming.
2.6.3. Vast staat dat de recreatiewoning sinds vele jaren permanent wordt bewoond. De omstandigheid dat het gebruik al gedurende lange tijd gaande is en onder het overgangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan valt, betekent, anders dan [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] betogen, niet dat derhalve een bestemming als burgerwoning dient te worden toegekend. In de al geruime tijd durende permanente bewoning behoefde het college in redelijkheid geen aanleiding te zien om, in afwijking van het streekplan, in te stemmen met de toegekende woonbestemming. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in redelijkheid tot het standpunt kunnen komen dat indien beëindiging van de permanente bewoning niet mogelijk blijkt, in het plan aan betrokken belangen recht kan worden gedaan door het opnemen van een uitsterfconstructie dan wel persoonsgebonden overgangsrecht.
2.6.4. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 3] dat het college heeft miskend dat de minister van VROM in de brief van 10 oktober 2003 de afweging ten aanzien van de legalisatie van recreatiewoningen bij de gemeente heeft gelegd, stelt de Afdeling vast dat de brief van de minister van VROM gemeenten de opdracht geeft mede op basis van de provinciale beleidskaders te bezien welke recreatiewoningen in aanmerking komen voor een bestemmingswijziging, positieve beschikking, dan wel handhaving. Het provinciale beleidskader dient bij deze beoordeling derhalve in aanmerking te worden genomen. In het kader van de bestemmingsplanprocedure komt aan de raad een zekere vrijheid toe bestemmingen en voorschriften vast te stellen. Het college dient echter te bezien of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of het recht. In dit geval heeft het college het plan in strijd geacht met het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in het streekplan vervatte beleid geen nieuwe burgerwoningen in het buitengebied toe te staan. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zijn taak in het kader van de bestemmingsplanprocedure heeft miskend.
2.6.5. Ten aanzien van de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de recreatiewoning aan de Egypte 2 te Bladel overweegt de Afdeling dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat het perceel aan de Egypte 2 ingevolge het Uitwerkingsplan Zuid-Oost Brabant en het reconstructieplan, anders dan het onderhavige perceel, binnen stedelijk gebied ligt. Aldus staat het provinciale beleid, zoals in 2.6.2. uiteengezet, er niet aan in de weg de recreatiewoning ter plaatse van het perceel aan de Egypte 2 om te zetten in een burgerwoning. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 3] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.6.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beide beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008
177-575.