Uitspraak 200800249/1


Volledige tekst

200800249/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Omgevingsrecht, gevestigd te Almelo,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2683 van de rechtbank Zutphen van 15 november 2007 in het geding tussen:

de stichting Stichting Omgevingsrecht

en

het college van burgemeester en wethouders van Oost-Gelre.

1. Procesverloop

Bij brief van 22 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oost-Gelre (hierna: het college) afwijzend beslist op een namens de stichting Stichting Omgevingsrecht (hierna: de stichting) ingediend verzoek om handhavend optreden tegen sport- en dansactiviteiten op het perceel Heydenrijck 22 te Groenlo (hierna: het perceel).

Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 15 november 2007, verzonden op 27 november 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu Adviesbureau Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door
M.H.J. Reintjes, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij stelt dat zij, gelet op de in haar statuten neergelegde doelstelling, als belanghebbende moet worden aangemerkt bij de weigering handhavend op te treden tegen de sport- en dansactiviteiten.

2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.3. Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten, stelt de stichting zich ten doel:

a. het bevorderen van, het streven naar het opheffen van met de wet strijdige situaties, het toezien op en de handhaving van de naleving van de regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening (Wet op de Ruimtelijke Ordening, Woningwet, Tracéwet, bestemmingsplannen, bouwvergunningen, aanlegvergunningen, etcetera), natuurwetgeving (Flora- en faunawet, etcetera) en milieuwetgeving (Wet geluidhinder, Wet milieubeheer, Kernenergiewet, etcetera).

b. de bescherming en het verbeteren van natuur, landschap, ruimtelijke ordening en milieu en het streven naar stilte (het streven naar lawaai-arme situaties) en veiligheid in Nederland en de overige landen van de Europese Unie, het behoud van cultureel erfgoed, het bevorderen van openbaar vervoer, het streven naar een duurzame samenleving, het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn; alles in de ruimste zin des woords.

c. het verrichten van alle handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.

Ingevolge het tweede lid omvat het werkterrein van de stichting in elk geval de provincie Overijssel waaronder de gemeenten Dinkelland, Hengelo, Borne, Hof van Twente, Wierden, Tubbergen, Almelo, etc.

Ingevolge het derde lid tracht de stichting haar doel onder meer te verwezenlijken door:

a. het inzetten van rechtsmiddelen, in casu het verzoeken om, voor zover thans van belang, handhaving wegens het handelen in strijd met een bestemmingsplan;

b. het geven van publiciteit aan haar activiteiten;

c. het geven van voorlichting en adviezen zowel aan overheid, rechtspersonen en natuurlijke personen;

d. het stimuleren en laten doen van onderzoekingen;

e. het kritisch volgen van al die ontwikkelingen in de samenleving die effect hebben op het gebied van natuur, milieu, landschap, ruimtelijke ordening, duurzaamheid, duurzame samenleving, het beïnvloeden van de besluitvorming daarover door gebruikmaking van alle daartoe geëigende middelen, in de meest ruime zin;

f. het zorg dragen voor naleving van de in de doelomschrijving genoemde wetgeving;

g. alle andere wettige en geoorloofde middelen, welke dienstbaar kunnen zijn aan haar doel.

2.4. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Het statutaire doel van de stichting is zo veelomvattend dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van de stichting rechtstreeks is betrokken bij de in het besluit op bezwaar gehandhaafde weigering handhavend op te treden tegen de op het perceel plaatsvindende activiteiten (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 28 mei 2008 in zaak nr. 200706005/1 en van 1 oktober 2008 in zaak nr. 200801150/1).

Voorts is gebleken dat de stichting geen werkzaamheden verricht die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb, waaruit blijkt dat zij het rechtstreeks bij dat besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.

Blijkens de statuten, zoals ter zitting toegelicht, bestaan de werkzaamheden van de stichting in hoofdzaak uit het initiëren van en participeren in bestuursrechtelijke procedures op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Woningwet en de Wet milieubeheer door het naar voren brengen van zienswijzen tegen ontwerpbesluiten of het maken van bezwaar tegen besluiten, eventueel gevolgd door het instellen van beroep en hoger beroep, betreffende vermeend met voormelde wetten strijdige situaties zowel binnen als buiten het in de statuten weergegeven werkterrein van de stichting.

Het louter in rechte opkomen tegen besluiten kan als regel niet worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Een andere uitleg zou betekenen dat voor de ontvankelijkheid van een bezwaar of beroep van een rechtspersoon, in een geval als hier aan de orde, in zoverre voldoende is dat hij dergelijke rechtsmiddelen pleegt aan te wenden. De uitleg van de criteria van artikel 1:2, derde lid, van de Awb zou er dan op neer komen dat het beroepsrecht in feite voor een ieder open zou staan (actio popularis).

Het indienen van verzoeken tot handhavend optreden en het naar voren brengen van zienswijzen over ontwerpbesluiten kunnen evenmin gelden als feitelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, nu beide dienen ter voorbereiding van het in rechte opkomen tegen besluiten.

Het laten doen van onderzoek ten behoeve van eventuele bestuursrechtelijke procedures, alsmede het mondeling en schriftelijk informeren van derden over aanhangige en afgeronde procedures, kan niet los worden gezien van deze procedures of de voorbereiding daarvan. Het verstrekken van tips en informatie op de website van de stichting met betrekking tot het ondernemen van juridische stappen tegen bepaalde vormen van (milieu)overlast, kunnen evenmin los worden gezien van een bestuursrechtelijke procedure. Van andere werkzaamheden is niet gebleken.

Voorts wordt in aanmerking genomen dat is gebleken dat de stichting door het optreden in rechte in dit geval geen bundeling van rechtstreeks bij het besluit op bezwaar betrokken individuele belangen tot stand brengt waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het besluit op bezwaar rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. De Afdeling sluit met dit criterium aan bij het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 1986, nr. 12700 (AB 1987, 173).

Gelet op het vorenstaande is niet gebleken dat de stichting het rechtstreeks bij het besluit op bezwaar betrokken belang krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.

2.5. De conclusie is dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb en dat het bezwaar van de stichting mitsdien terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008

392.