Uitspraak 200800843/1


Volledige tekst

200800843/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/3885 van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2007 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Medisch Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der geneeskunst.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2003 heeft de commissie van uitvoering van de Medisch Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der geneeskunst geweigerd [appellante] in te schrijven in het register van erkende specialisten voor het specialisme cardioloog.

Bij besluit van 7 september 2007 heeft de Medisch Specialisten Registratie Commissie (hierna: de MSRC) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der geneeskunst (hierna: de KNMG) de weigering [appellante] in te schrijven gehandhaafd en het besluit van 22 september 2003 in zoverre herzien dat [appellante] wordt toegestaan om een aanvullende beoordelingsstage te lopen.

Bij uitspraak van 20 december 2007, verzonden op 21 december 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State inkomen op 28 februari 2008.

De MSRC heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. P.C.M. Ouwens, advocaat te Rotterdam, en de MSRC, vertegenwoordigd door haar [secretaris] en bijgestaan door mr. M.E.F. Bots, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG), worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven als, voor zover thans van belang, arts.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, indien door een organisatie van beoefenaren van een beroep waarop een register betrekking heeft, een regeling in het leven is geroepen, welke voorziet in de mogelijkheid aan in dat register ingeschreven personen die een bijzondere deskundigheid op krachtens die regeling als specialismen aangewezen deelgebieden der uitoefening van dat beroep hebben verworven, vanwege die organisatie een erkenning als specialist op het betrokken deelgebied te verlenen, bepalen dat de krachtens bedoelde regeling aan die specialismen onderscheidenlijk verbonden titels als wettelijk erkende specialistentitels worden aangemerkt.

2.2. Bij besluit van 30 juni 1998 heeft de Algemene Vergadering van de KNMG, gelet op onder meer artikel 14 van de Wet BIG, de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten (hierna: de Regeling) (Stcrt. 1998, 248) vastgesteld.

Ingevolge de in de Regeling opgenomen begripsomschrijving wordt onder college verstaan een orgaan met regelgevende bevoegdheid inzake de aanwijzing van specialismen en de opleiding en registratie van specialisten.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling heeft een college tot taak het aanwijzen van deelgebieden der geneeskunde als specialisme en het vaststellen van de titel die een beoefenaar van dat specialisme mag voeren.

Ingevolge aanhef en onder e heeft een college onder meer tot taak het vaststellen van de eisen voor inschrijving in het desbetreffende register van specialisten.

Ingevolge artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a heeft een registratiecommissie tot taak het instellen van registers van specialisten, welke registers tot doel hebben het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van specialisten.

Ingevolge aanhef en onder b, heeft een registratiecommissie voorts tot taak het inschrijven van personen in een register en het hernieuwen van de inschrijving.

Ingevolge artikel 26, eerste lid, stelt een registratiecommissie één of meer register(s) in van specialisten, zulks aan de hand van de benaming van de specialismen die krachtens artikel 12, eerste lid, onder b., door het desbetreffende college zijn aangewezen.

Ingevolge artikel 33, eerste lid, voor zover thans van belang, kan een registratiecommissie uit haar midden een commissie van uitvoering aanwijzen.

Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan de registratiecommissie de commissie van uitvoering mandateren tot het nemen van beslissingen op verzoeken tot registratie.

2.2.1. Het Centraal College Medische Specialismen heeft, voor zover hier van belang, in zijn vergadering van 9 februari 2004 het Besluit houdende de algemene eisen voor de opleiding, registratie en herregistratie van medisch specialisten en voor de erkenning van opleiders, plaatsvervangend opleiders, stageopleiders, en opleidingsinrichtingen (hierna: het Kaderbesluit CCMS) (Stcrt. 2004, 241) vastgesteld. Het Kaderbesluit CCMS is goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 1 december 2004 en in werking getreden op 1 januari 2005.

Ingevolge artikel A.5., aanhef en onder b, wordt in dit besluit cardiologie als medisch specialisme aangewezen en wordt daaraan de titel cardioloog verbonden.

Ingevolge artikel D.10., eerste lid, kan een arts die buiten Nederland een opleiding tot medisch specialist heeft voltooid de MSRC verzoeken toestemming te verlenen voor het volgen van een beoordelingsstage in hetzelfde respectievelijk een vergelijkbaar specialisme, waarbij wordt beoordeeld of de kennis en kunde van de arts gelijkwaardig is aan die van in Nederland opgeleide medisch specialisten en is gebleken dat de arts in staat is het betreffende medisch specialisme in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, komt voor het volgen van een beoordelingsstage in aanmerking een arts die een opleider bereid heeft gevonden hem te begeleiden in een opleidingsinrichting.

2.2.2. [appellante] staat sedert 1995 als arts ingeschreven in het BIG-register.

Bij besluit van 22 september 2003 heeft de commissie van uitvoering van de MSRC geweigerd om [appellante] in te schrijven in het register van erkende specialisten voor het specialisme cardioloog, omdat haar kennis en kunde van dit specialisme niet gelijk gesteld kan worden aan die van in Nederland opgeleide medisch specialisten voor dit specialisme en is gebleken dat zij niet geschikt is het medisch specialisme cardiologie zelfstandig en naar behoren uit de oefenen. Volgens verklaringen van haar [opleider] is tijdens de beoordelingsstage gebleken dat [appellante] redelijk kan functioneren op een klinische afdeling cardiologie en polikliniek cardiologie, maar dat haar handvaardigheden en snelheid van beslissen onvoldoende zijn om de invasieve cardiologie zelfstandig te kunnen uitvoeren.

Bij besluit van 10 mei 2004 heeft de MSRC, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2007, zaak nr. 04/1877, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat aan de totstandkoming van de beoordeling door [opleider] een procedurele tekortkoming kleeft, waardoor materiele beoordelingsaspecten in het gedrang zijn gekomen. Volgens de rechtbank had het op de weg van de MSRC gelegen om nadere informatie omtrent het functioneren van [appellante] te verkrijgen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een andere deskundige dan wel door haar een herkansing te geven in de vorm van een nieuwe dan wel aanvullende beoordelingsstage.

Bij besluit van 7 september 2007 heeft de MSRC, opnieuw beslissend op het bezwaarschrift van [appellante], de weigering [appellante] in te schrijven gehandhaafd en het op 26 november 2003 aan haar kenbaar gemaakte besluit van 22 september 2003 in zoverre herzien, dat [appellante] werd toegestaan om een aanvullende beoordelingsstage te lopen, zodat in een periode van werkzaamheid door een door de MSRC erkende opleider kan worden beoordeeld of haar kennis en kunde op het gebied van hartkatheterisatie gelijkwaardig is aan het eindniveau van een in Nederland opgeleide cardioloog en of zij in staat is de hartkatheterisatie zelfstandig en naar behoren uit te voeren. De MSRC heeft voorts het door [appellante] gedane verzoek om vergoeding van de door haar gestelde inkomensschade, pensioenschade en wettelijke rente afgewezen. De MSRC heeft aan [appellante] € 2.000 ter vergoeding van immateriële schade toegekend, omdat zij niet reeds in 2003 in de gelegenheid is gesteld om een aanvullende beoordelingsstage te volgen en daardoor lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de beslissing op haar verzoek om registratie als cardioloog.

Bij uitspraak van 20 december 2007 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de MSRC met het besluit van 7 september 2007 een juiste invulling heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 19 april 2007. [appellante] stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het op de weg van de MSRC lag om voor haar een plaats voor het volgen van een aanvullende beoordelingsstage te vinden.

2.3.1. Het betoog faalt. Anders dan [appellante] betoogt, biedt de uitspraak van de rechtbank van 19 april 2007 geen grond voor het oordeel dat de MSRC voor haar een plaats voor het volgen van een aanvullende beoordelingsstage diende te vinden. Uit artikel D.10, tweede lid, aanhef en onder e, van het Kaderbesluit CCMS, kan niet anders worden afgeleid dan dat aan de MSRC in deze geen taak toekomt en dat het op de weg van [appellante] ligt om een opleider te vinden om haar te begeleiden. De omstandigheid dat [appellante] ondanks diverse sollicitaties er nog niet in is geslaagd om een nieuwe stageplaats te vinden, dan wel de omstandigheid dat de MSRC wel voor haar heeft bemiddeld bij het volgen van een individueel scholingsprogramma, maakt dat niet anders.

2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de MSRC haar verzoek om vergoeding van materiële schade terecht heeft afgewezen. Zij stelt dat een vergoeding van € 500.000 voor de door haar geleden inkomensschade redelijk is. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet haar stelling heeft gevolg dat zij immateriële schade heeft geleden, nu zij, naar zij stelt, door de handelwijze van de MSRC in haar goede naam is aangetast.

2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de MSRC in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek van [appellante] om vergoeding van inkomensschade en immateriële schade wegens aantasting van de goede naam af te wijzen. Hiertoe is van belang dat de MSRC terecht de weigering om [appellante] als cardioloog in het register in te schrijven heeft gehandhaafd op de grond dat niet voldaan wordt aan de voorwaarde dat na voltooiing van een beoordelingsstage is gebleken dat haar kennis en kunde gelijkwaardig is aan die van in Nederland opgeleide medisch specialisten en dat zij in staat is het specialisme cardioloog in Nederland zelfstandig en naar behoren uit te oefenen.

Het verzoek gaat verder uit van de veronderstelling dat, indien zij direct na haar beoordelingsstage in november 2002 door de MSRC in de gelegenheid zou zijn gesteld om een aanvullende beoordelingsstage te volgen, zij reeds in 2003 aan voormelde voorwaarde had kunnen voldoen. Aanknopingspunten voor de juistheid van deze veronderstelling ontbreken evenwel. Daarentegen blijkt uit een beoordeling van [arts] in het kader van het door [appellante] in 2005 gevolgde individueel scholingsprogramma, dat zij ook toen nog steeds niet in staat kon worden geacht om de medische zorg in de cardiologie, in het bijzonder wat betreft de hartkatheterisaties zelfstandig en op verantwoorde wijze uit voeren. Anders dan [appellante] stelt, kan het tot op heden uitblijven van een positieve stagebeoordeling van een erkend opleider niet aan de MSCR worden toegerekend.

2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de MSRC in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de door [appellante] geleden immateriële schade vast te stellen op € 2.000 in verband met aan het bestuursorgaan toe te rekenen traagheid van besluitvorming en overschrijding van de redelijke termijn. [appellante] stelt dat, indien er van zou moeten worden uitgegaan dat een bedrag van € 1.000 per jaar redelijk is, de schade vanaf 2003 tot en met eind 2007 zou moeten worden berekend, zodat de schadevergoeding € 5.000 bedraagt.

2.5.1. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van [appellante] gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van [appellante], zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt (onder meer het arrest van 27 juni 2000 inzake Frydlender tegen Frankrijk, zaak nr. 30979/96, AB 2001, 86 en het arrest van 29 maart 2006 inzake Pizzati tegen Italië, nr. 62361/00, JB 2006, 134).

2.5.2. Sedert de ontvangst door de MSRC van het bezwaarschrift op 7 januari 2004 tegen het besluit van 22 september 2003, verzonden op 26 november 2003, tot het besluit op bezwaar van 7 september 2007, verzonden op 20 september 2007, is bijna vier jaar verstreken. [appellante] heeft met haar betoog niet onderkend dat zij hangende de eerste beroepsprocedure bij de rechtbank, gericht tegen het besluit op bezwaar van 10 mei 2004, meermalen aan de rechtbank heeft verzocht om uitstel van de behandeling van het beroep omdat getracht werd langs de weg van een minnelijke schikking tot een oplossing van het geschil te komen. Aangezien het oponthoud hierdoor bijna twee jaar heeft geduurd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de MSRC niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de door [appellante] geleden immateriële schade vast te stellen op € 2.000. Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008

344.