Uitspraak 200800464/1


Volledige tekst

200800464/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid P1 Parking Amsterdam Centre B.V. (voorheen: PMN Amsterdam Centraal B.V.) en P1 Holding B.V. (voorheen: PMN Holding B.V.), beide gevestigd te Den Haag,
appellanten,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3886 van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2007 in het geding tussen:

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid PMN Amsterdam Centraal B.V. (thans: P1 Parking Amsterdam Centre B.V.) en PMN Holding B.V. (thans: P1 Holding B.V.)

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (thans: stadsdeel Centrum).

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) de uitzondering voor taxi's met betrekking tot de geslotenverklaring in beide richtingen van de oostelijke rijbaan van het Stationsplein ter hoogte van Brug 13 te Amsterdam opgeheven.

Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het dagelijks bestuur het door P1 Parking Amsterdam Centre B.V. en P1 Holding B.V. (voorheen respectievelijk: PMN Amsterdam Centraal B.V. en PMN Holding B.V.; hierna tezamen en in enkelvoud P1) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 december 2007, verzonden op 14 december 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door P1 daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft P1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2008.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2008, waar P1, vertegenwoordigd door mr. A. Avdić, advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Esseveldt, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.

Buiten bezwaar van het dagelijks bestuur is ter zitting nog een stuk van P1 in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.

2.1.1. Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

2.2. P1, die aan de Prins Hendrikkade een parkeergarage exploiteert, voert aan dat de rechtbank het dagelijks bestuur ten onrechte heeft gevolgd in zijn standpunt dat het opheffen van de uitzondering voor taxi's met betrekking tot de geslotenverklaring in beide richtingen van de oostelijke rijbaan van het Stationsplein ter hoogte van Brug 13 ertoe strekt de verkeersveiligheid te waarborgen, nu volgens haar de werkelijke reden van het verkeersbesluit is gelegen in het belang van een vlotte voortgang van het bouwverkeer voor de aanleg van de Noord/Zuidlijn.

P1 betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de opheffing van de uitzondering voor taxi's onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid op de zogenoemde Ibisweg en dat het dagelijks bestuur onzorgvuldig heeft gehandeld, nu het haar niet heeft betrokken bij het overleg voorafgaand aan het besluit en heeft nagelaten de effecten van het verkeersbesluit te evalueren.

2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 april 2007 in zaak nr. 200606811/1), komt het dagelijks bestuur bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het dagelijks bestuur om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

2.2.2. Aan het besluit tot het opheffen van de uitzondering voor taxi's met betrekking tot de geslotenverklaring heeft het dagelijks bestuur onder meer een advies van de verkeerspolitie Amsterdam-Amstelland van 26 oktober 2005 en een advies van de Dienst Controle en Infrastructuur van de politie Amsterdam-Amstelland van 3 mei 2006 ten grondslag gelegd.

Uit beide adviezen blijkt dat het rijverkeer op de Prins Hendrikkade ernstig werd belemmerd door taxi's die stonden te wachten om over Brug 13 de taxistandplaats bij Amsterdam Centraal Station te bereiken. Anders dan P1 betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur voldoende heeft gemotiveerd dat het verkeersbesluit is genomen ter voorkoming van verkeershinder en verkeersgevaarlijke situaties op de Prins Hendrikkade. Er bestaat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, geen grond voor het oordeel het belang van een vlotte voortgang van vorenbedoeld bouwverkeer de werkelijke reden voor het nemen van het verkeersbesluit was. Dat laat onverlet dat, naar de verwachting van het dagelijks bestuur, de doorstroming van het bouwverkeer ook door het verkeersbesluit wordt bevorderd

2.2.3. De stelling van P1 dat het verkeersbesluit onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid op de Ibisweg is niet aannemelijk geworden, zodat deze geen aanleiding geeft voor gegrondverklaring van het hoger beroep.

Ook het betoog van P1 met betrekking tot het feit dat zij niet is betrokken bij de voorbereiding van het verkeersbesluit, kan, omdat zij in bezwaar in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld om alsnog haar standpunten naar voren te brengen, niet leiden tot het oordeel dat het besluit van 26 juni 2006 onzorgvuldig is voorbereid. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat, naar P1 stelt, geen evaluatie van het verkeersbesluit heeft plaatsgevonden nu bij het besluit op bezwaar ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een volledige heroverweging heeft plaatsgevonden.

2.3. Voor zover P1 betoogt dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de financiële gevolgen van het verkeersbesluit voor haar bedrijf, overweegt de Afdeling dat ten tijde van de besluitvorming niet zodanige schade mocht worden verwacht dat het college dit besluit niet op zorgvuldige wijze heeft kunnen nemen zonder zich de financiële belangen van P1 nader aan te trekken. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft het dagelijks bestuur in redelijkheid kunnen besluiten om de door P1 gestelde schade langs de weg van een zelfstandig schadebesluit te beoordelen. Dit geldt te meer nu P1 geen bezwaren heeft geuit tegen het voorstel van het college om het verzoek om schadevergoeding op die wijze af te doen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008

312-538.