Uitspraak 200503926/1a


Volledige tekst

200503926/1a.
Datum uitspraak: 5 april 2006.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "HKS Scrap Metals B.V.", gevestigd te 's-Gravendeel,
appellante,

en

de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2003 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van artikelen van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) in samenhang met artikelen van de Wet milieubeheer.

Bij besluit van 22 maart 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 juni 2005.

Bij brief van 30 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben partijen van repliek en dupliek gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.H. Gaastra, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.W. Flendrie, mr. N.C. Piersma en A.J.M. Post, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 17 december 2003 gehandhaafd. Aan de opgelegde last onder dwangsom heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante, zonder dat daartoe een kennisgeving was gedaan zoals vereist in de Verordening, kabelafval heeft overgebracht vanuit Nederland naar China. Volgens verweerder heeft appellante daarmee in strijd gehandeld met artikel 26, eerste lid, van de Verordening dan wel artikel 18 van de Verordening in samenhang met artikel 10.60, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer.

2.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante kabelafval ter nuttige toepassing naar China heeft overgebracht. Vaststaat dat dit afval een combinatie van stoffen betreft die in bijlage II van de Verordening, de zogenaamde groene lijst, worden genoemd. Dit afval komt niet als zelfstandige categorie op deze lijst voor. Niet in geschil is dat ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom voor het overbrengen van groene lijst stoffen ter nuttige toepassing geen kennisgeving was vereist.

2.3. Partijen houdt onder meer verdeeld de vraag of het over te brengen kabelafval als groene lijst stof moet worden aangemerkt en dientengevolge ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zonder kennisgeving kon worden overgebracht of dat dit afval als rode lijst stof moet worden aangemerkt, in welk geval wel een kennisgeving voor overbrenging vereist zou zijn geweest.

Bij tussenvonnis van 8 juni 2005 (LJN-nummer: AT7390) heeft de (strafkamer van de) rechtbank Rotterdam prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) met betrekking tot de grensoverschrijdende overbrenging van kabelafval, zijnde een combinatie van groene lijst stoffen. De Afdeling stelt vast dat deze vragen betrekking hebben op de rechtsvraag, voornoemd, die in deze procedure voorligt. De beantwoording door het Hof van deze vragen is daarom van belang voor de te nemen beslissing in onderhavige zaak en dient te worden afgewacht.

2.4. Gelet op het vorenstaande moet de behandeling van het beroep worden geschorst.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

schorst de behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Leeuwen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006.

373.