Uitspraak 200708351/1


Volledige tekst

200708351/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de stichting Stichting dr. Leo Kannerhuis, gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum,
2. het college van burgemeester en wethouders van Renkum, appellanten,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2461 van de rechtbank Arnhem van 26 oktober 2007 in het geding tussen:

[wederpartij A en wederpartij B], beiden wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Renkum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college) aan de stichting Stichting dr. Leo Kannerhuis (hierna: de stichting) een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een woongebouw met bijgebouw op het perceel Jhr. Nedermeijer van Rosenthalweg 16 te Oosterbeek (hierna: het perceel).

Bij besluit van 31 mei 2007 heeft het college het daartegen door
[wederpartij A en wederpartij B] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij A en wederpartij B] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2007, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep van de stichting zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008. De gronden van het hoger beroep van het college zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [wederpartij A] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Blankert, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartij A], bijgestaan door mr. L.W.P. Mensink, advocaat te Amsterdam, en [wederpartij B] als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan betreft het oprichten van een woongebouw met bijgebouw op het perceel ten behoeve van de huisvesting van twaalf jongeren tussen de veertien en drieëntwintig jaar met een autistische stoornis.

2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Oosterbeek 1983" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".

Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften, zijn, voor zover hier van belang, de gronden met de bestemming "Woondoeleinden", bestemd voor eengezins- en meergezinshuizen met daarbij behorende bijgebouwen en andere bouwwerken en voor de aanleg van daarbij behorende andere werken en tuinen.

2.3. De stichting en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het voorgenomen gebruik van het perceel in strijd is met de op het perceel rustende bestemming woondoeleinden. Zij voeren daartoe - samengevat weergegeven - aan dat bij de voorgenomen huisvesting van de jongeren gesproken kan worden van nagenoeg zelfstandige bewoning, zodat sprake is van wonen als bedoeld in de planvoorschriften. Het college heeft daaraan toegevoegd dat de rechtbank bij haar oordeel ten onrechte onderscheid heeft gemaakt tussen jongeren van veertien tot achttien jaar en van achttien jaar en ouder.

2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat naast bewoning door een gezin ook minder traditionele woonvormen zich met de bestemming "woondoeleinden" verdragen, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de de stichting een instelling is die jongeren met een zogenoemde autisme-spectrumstoornis behandelt. De behandeling is erop gericht de jongeren te leren zelfstandig te participeren in de maatschappij. De jongeren verblijven doorgaans anderhalf tot twee jaar in de verschillende huizen van de stichting, waarna zij worden geplaatst in een relatief zelfstandige woonomgeving buiten de instelling of terugkeren naar hun ouderlijk huis.

Op het perceel wonen jongeren in groepsverband samen. De woonruimte die de jongeren in het woongebouw ter beschikking staat, bestaat uit een eigen kamer met natte cel. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de gemeenschappelijke voorzieningen in het woongebouw. De jongeren eten daar gezamenlijk. Door de week worden de maaltijden verzorgd door de keuken van de instelling, in het weekeinde koken de jongeren zelf. De gemeenschappelijke ruimten in het woongebouw worden schoongehouden door de instelling, de jongeren zijn verantwoordelijk voor het schoonhouden van hun eigen kamer. Overdag verblijven de jongeren niet in het woongebouw, maar volgen zij therapie, werken zij of volgen zij onderwijs in een van de andere vestigingen van de stichting. In het woongebouw is dagelijks van 07.00 uur tot 23.00 uur toezicht en begeleiding aanwezig. 's Nachts wordt toezicht gehouden vanuit een ander gebouw op het perceel.

2.3.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat gelet op de mate van toezicht en begeleiding, niet kan worden gesproken van nagenoeg zelfstandige bewoning die past binnen de bestemming "woondoeleinden". Dat het woongebouw op zichzelf geschikt is voor zelfstandige bewoning en de jongeren daar geen specifieke therapeutische behandeling ondergaan, neemt niet weg dat sprake is van bewoning met een overwegend verzorgend karakter. De jongeren verblijven in het woongebouw, gelet op de aard van hun stoornis, met behulp van de begeleiding die de stichting de gehele dag biedt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de begeleiding erop is gericht de jongeren te leren zoveel mogelijk zelfstandig te leven. Het verblijf in het woongebouw kan daarvan niet los worden gezien. Dat een aantal bewoners ouder dan achttien jaar is en daarom minder sturing en begeleiding zou behoeven dan de bewoners van veertien tot achttien jaar, is daarbij niet relevant.

2.3.3. De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat het voorgenomen gebruik van het woongebouw op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Het betoog faalt.

2.4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Het college dient ten aanzien van [wederpartij A] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [wederpartij A] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Renkum aan [wederpartij A] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. bepaalt dat van de gemeente Renkum een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008

190-567.