Uitspraak 200706451/1


Volledige tekst

200706451/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Op 10 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Lingewaal (hierna: de raad) bij besluit van 11 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Herwijnen Oost" (hierna: het plan) besloten.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2007, beroep ingesteld.

[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2008, waar [appellant sub 1] in persoon, bijgestaan door ing. H.W. Ebbers, werkzaam bij Accon AVM Rentmeesters B.V., en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar de raad, vertegenwoordigd door L. de Weerd en ing. C.G. Blom, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het college betoogt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat deze de door hem ingebrachte bedenking niet heeft gemotiveerd.

2.1.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in verbinding met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover thans van belang, wordt het ontwerpplan voor de duur van zes weken ter inzage gelegd en kan een ieder gedurende deze termijn zienswijzen naar voren brengen bij de raad.

Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de WRO, gelezen in verbinding met artikel 26 van deze wet, voor zover thans van belang, wordt het door de gemeenteraad vastgestelde plan voor de duur van zes weken ter inzage gelegd en kunnen gedurende deze termijn bij gedeputeerde staten bedenkingen worden ingebracht.

Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 56, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van artikel 6:13 van de Awb op een beroep, als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder d, het inbrengen van bedenkingen overeenkomstig artikel 27, eerste lid, aangemerkt als het naar voren brengen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb.

Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover thans van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen, als bedoeld in artikel 3:15, naar voren heeft gebracht.

2.1.2. Het plan is volgens de kennisgeving met ingang van 25 januari 2007 gedurende zes weken ter inzage gelegd. De termijn, waarbinnen bedenkingen konden worden ingebracht, eindigde derhalve op 7 maart 2007. [appellant sub 1] heeft bij brief van 5 maart 2007, bij de provincie ingekomen op 6 maart 2007, te kennen gegeven dat hij bezwaren heeft tegen het door de raad vastgestelde plan. Bij brief van 27 maart 2007 heeft hij duidelijk gemaakt, welke bezwaren dat zijn.

Het kenbaar maken door [appellant sub 1] van niet nader toegelichte bezwaren was onvoldoende om bedenkingen in te brengen in evenbedoelde zin. Er is evenwel geen aanleiding om het beroep van [appellant sub 1] om deze reden niet-ontvankelijk te verklaren. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Algemene wet bestuursrecht en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Indien een bestemmingsplan met de in afdeling 3.4 van de Awb neergelegde uniforme openbare voorbereidingsprocedure is voorbereid, zoals in dit geval, brengt het zorgvuldigheidsbeginsel met zich dat de indiener van de binnen de wettelijke termijn ingebrachte niet nader toegelichte bezwaren onverwijld in de gelegenheid wordt gesteld om deze binnen twee weken van gronden te voorzien. Voor zover daarbij een termijn van niet langer dan twee weken wordt gegund, is er geen gevaar dat de in artikel 28, tweede lid, van de WRO neergelegde beslistermijn omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan in het gedrang komt.

Het college heeft [appellant sub 1] niet onverwijld in de gelegenheid gesteld om de door hem bij brief van 5 maart 2007 niet nader toegelichte bezwaren van gronden te voorzien. Gelet hierop, kan [appellant sub 1] redelijkerwijs niet worden verweten dat hij geen bedenkingen tegen het vastgestelde plan heeft ingebracht. Het betoog faalt.

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in verbinding met artikel 10:27 van de Awb, rust op gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de gemeenteraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.3. Het plan moet voor een deel nader worden uitgewerkt. Het voorziet onder meer in het oprichten van ongeveer 200 woningen. Daarnaast worden twee woonwagenstandplaatsen als zodanig bestemd.

2.4. [appellant sub 1] voert aan dat het college, door daaraan geen goedkeuring te onthouden, heeft miskend dat onvoldoende is verzekerd dat bij uitwerking van de bestemming "Woongebied - uit te werken" rekening wordt gehouden met een aan te houden afstand van 50 meter tussen zijn fruitboomgaard en nieuwe woningen. In de plantoelichting wordt volgens hem ten onrechte vermeld dat een aan te houden afstand van 30 meter voldoende is, nu dit in strijd is met het door het college gevoerde beleid om een afstand van 50 meter tussen een fruitboomgaard en woningen aan te houden. In dit verband stelt hij dat het provinciebestuur in het overleg op de voet van artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 te kennen heeft gegeven dat in het bestemmingsplan een regeling opgenomen diende te worden met betrekking tot de spuitzone. [appellant sub 1] stelt in zijn bedrijfsvoering te zullen worden beperkt als woningen op een kortere afstand dan 50 meter kunnen worden opgericht.

2.4.1. [appellant sub 1] exploiteert ten oosten van het plangebied aangrenzend aan de plandelen met de bestemmingen "Groen - en parkeren" en "Woongebied - uit te werken" een onderneming waarin hardfruit wordt geteelt. Hij gebruikt daarbij gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen.

Volgens de plankaart grenst het plandeel met de bestemming "Woongebied - uit te werken" over een lengte van ongeveer 207 meter aan het perceel van [appellant sub 1].

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de kaart aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden, openbare ruimte, zoals wegen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterretentie voorzieningen, zoals vijvers en/of wadi’s en/of verlaagde groenzones om de maatgevende neerslag te kunnen herbergen en nutsvoorzieningen, één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder 1, aanhef en onderdeel c, voor zover thans van belang, dient bij de uitwerking van de bestemming te worden aangetoond dat geen milieuhygiënische belemmeringen voor de realisering van de bestemming bestaan.

2.4.2. Niet in geschil is dat het college in het algemeen een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector aanhoudt.

Uit de plantoelichting komt naar voren dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de snel voortschrijdende gunstige ontwikkeling in de gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelentechniek, in combinatie met een gunstige ligging van het plangebied ten opzichte van de overheersende windrichting - zuidwest - en conclusies uit Duits wetenschappelijk onderzoek naar het driftpercentage van natte drift, aanleiding vormen om een norm van 30 meter te hanteren in plaats van 50 meter.

Ter zitting hebben het college en de raad in dit verband te kennen gegeven dat, hoewel in de plantoelichting is vermeld dat een spuitzone van 30 meter voldoende is, gelet op de beperking die in artikel 5, tweede lid, onder 1, aanhef en onderdeel c, van de planvoorschriften is opgenomen, uitgegaan dient te worden van een spuitzone van 50 meter, zolang op grond van nieuwe technieken of het beëindigen van de activiteiten van [appellant sub 1] geen kleinere spuitzone kan worden aangehouden.

2.4.3. Uit hetgeen hiervoor onder 2.4.1. is overwogen, volgt dat de bestemming "Woongebied - uit te werken", gelet op de doeleindenomschrijving en de uitwerkingsregels, voldoende ruimte laat om in een uitwerkingsplan bij de concrete inrichting van de gronden een andere dan een woonbestemming neer te leggen. De uitwerkingsregels maken een uitwerking mogelijk, zonder dat gevoelige functies toelaatbaar zijn binnen de spuitzone van 50 meter. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het plandeel met de bestemming "Woongebied - uit te werken" niet in strijd is met het door hem gevoerde beleid volgens hetwelk wordt uitgegaan van een minimumafstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid.

Gelet op het vorenstaande en nu het gemeentebestuur en het college ter zitting hebben toegezegd dat het provinciaal beleid inzake spuitzones zal worden nageleefd, is de klacht van [appellant sub 1] dat het college heeft miskend dat met de in het plan voorziene bouw van woningen ten onrechte geen rekening is gehouden met de door hem vermelde spuitzone ongegrond.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant sub 2] voert aan dat het college, door goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming "Verkeer en verblijf", heeft miskend dat de aanleg en het gebruik van wegen langs zijn standplaats te veel overlast zal veroorzaken.

2.5.1. Het betoog van [appellant sub 2] steunt, voor zover gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeer en verblijf", niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan een belanghebbende slechts beroep tegen het besluit tot goedkeuring van het college instellen, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is anders, voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Het door [appellant sub 2] ingestelde beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.6. [appellant sub 2] voert aan dat het college, door goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming "Wonen - Woondoeleinden 1", heeft miskend dat daarop de aanduiding "woonwagenstandplaats (2x)" is gelegd en het plan een derde standplaats voor een woonwagen mogelijk moet maken, nu in het voorheen geldende plan "Kom Herwijnen 1988" drie standplaatsen waren toegestaan en zijn dochter, die op dit moment met haar woonwagen op zijn standplaats staat, reeds op 3 mei 2006 een aanvraag om verlening van een huisvestingsvergunning heeft gedaan, die het gemeentebestuur op 6 maart 2007 heeft afgewezen.

2.6.1. Onder de werking van het voorheen geldende plan "Kom Herwijnen 1988" was aan de gronden ter plaatse van en in de directe omgeving van de woonwagen van [appellant sub 2] de bestemming "Woonwagencentrum" toegekend.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de voorschriften bij het plan "Kom Herwijnen 1988" zijn de gronden met die bestemming bestemd voor een woonwagencentrum ten behoeve van drie standplaatsen.

Ingevolge het derde lid, onder a, mag het aantal woonwagens per standplaats ten hoogste één bedragen.

2.6.2. Op de bij het plan behorende plankaart is ter plaatse de aanduiding "woonwagenstandplaats (2x)" aangebracht.

Ingevolge artikel 3, derde lid, onder 6, onderdeel a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen binnen het bouwvlak met de aanduiding "woonwagenstandplaats" hoofdgebouwen in de vorm van maximaal 2 woonwagens worden gebouwd.

Ingevolge artikel 1, onder q, wordt onder een standplaats verstaan: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

2.6.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende aanspraken worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, in verband waarmee in dit geval een uitzondering op dit uitgangspunt moet worden aangenomen. In dit verband is van belang dat het maximum van twee standplaatsen dat de raad met het nieuwe planvoorschrift, bezien in samenhang met de plankaart, heeft toegestaan, overeenkomt met het de feitelijke situatie, waarin van oudsher twee zelfstandige standplaatsen bestaan. De plaatsing van een tweede woonwagen op de door [appellant sub 2] gebruikte standplaats strookte ook niet met het voorheen geldende bestemmingsplan, nu per standplaats slechts één woonwagen was toegestaan. Voorts is in dit verband van belang dat de gronden waarop een derde standplaats zou moeten worden gerealiseerd in eigendom zijn aan de gemeente en deze niet voornemens is hierop een derde standplaats te realiseren of daarvoor toestemming te verlenen. Daarnaast heeft de raad reeds voor de aanvraag om verlening van een huisvestingsvergunning besloten en bekendgemaakt dat hij de locatie voor de derde standplaats zou realiseren, noch verhuren, vanwege gewijzigde planologische inzichten. Verder is van belang dat de gronden reeds vele jaren worden gebruikt als parkeerterrein voor de ijsbaan. Gelet hierop, hoefde het college in hetgeen [appellant sub 2] in dit verband heeft aangevoerd geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het plan, voor zover daarin maximaal twee standplaatsen voor woonwagens zijn toegestaan, in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld.

Het betoog faalt.

2.7. De door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingestelde beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het door [appellant sub 2] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer en verblijf", niet-ontvankelijk;

II. verklaart dat beroep voor het overige en het door [appellant sub 1] ingestelde beroep geheel ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008

45-559.