Uitspraak 200800077/1


Volledige tekst

200800077/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2774 van de rechtbank Alkmaar van 6 november 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2006 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de benoeming van [staatsraad] tot staatsraad in buitengewone dienst, gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 november 2007, verzonden op 15 november 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2008.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, heeft [appellant] de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

[appellant] heeft nadere stukken ingediend, deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F.W. Bleichrodt, advocaat te Den Haag, is verschenen. Tevens is aan de zijde van de minister verschenen drs. M.C.J.M. Hermes, ambtenaar in dienst van het ministerie.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), voor zover thans van belang, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.

Ingevolge artikel 4, voor zover thans van belang, wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

2.2. De minister heeft kenbaar gemaakt dat hij over negen documenten beschikt waarin de door [appellant] gewenste informatie is neergelegd. Bij in bezwaar gehandhaafd besluit van 27 april 2006 heeft de minister twee van deze documenten - brieven van 5 juli 2004 en 17 augustus 2004 van de minister, gericht aan de koningin onderscheidenlijk de vice-president van de Raad van State - openbaar gemaakt. Ten aanzien van het derde document, het koninklijk besluit van 9 juli 2004 houdende benoeming van [staatsraad] tot staatsraad in buitengewone dienst, heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de hierin neergelegde informatie reeds openbaar is. Openbaarmaking van informatie neergelegd in vijf van de overige zes documenten heeft de minister met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob geweigerd. Artikel 11, eerste lid, van de Wob, staat aan openbaarmaking van één van deze zes documenten in de weg, aldus de minister.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de minister heeft aanvaard dat hij niet beschikt over documenten waarin de initialen van de echtgenoot van [staatsraad] zijn opgenomen. Voor zover deze initialen niet zijn opgenomen in documenten die onder de minister berusten, had zijn verzoek moeten worden doorgestuurd naar een bestuursorgaan dat wel over dergelijke documenten beschikt, aldus [appellant].

2.3.1. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis te hebben genomen van de niet openbaar gemaakte documenten, stelt de Afdeling vast dat de door [appellant] bedoelde initialen hierin niet worden vermeld.

Met de rechtbank wordt voorts overwogen dat de minister het verzoek van [appellant] niet op grond van artikel 4 van de Wob behoefde door te zenden aan een ander bestuursorgaan. Het verzoek van [appellant] bood hiervoor geen aanleiding, nu dit niet betrekking had op de echtgenoot van [staatsraad] en niet aannemelijk is gemaakt dat de informatie waarop het verzoek betrekking heeft, is neergelegd in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan.

2.3.2. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat onder de minister meer dan genoemde negen documenten berusten, wordt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 22 augustus 2007 in zaak nr. 200701417/1), overwogen dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. De mededeling van de minister dat onder hem niet meer dan negen documenten berusten waarin informatie is neergelegd over de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek van [appellant] betrekking heeft, komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat onder de minister meer dan deze negen documenten over die bestuurlijke aangelegenheid berusten.

2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de minister in het besluit op bezwaar niet tot het verstrekken van een deel van door hem gevraagde feitelijke informatie uit de niet openbaar gemaakte documenten had mogen overgaan, zonder tot gegrondverklaring van zijn bezwaar te besluiten.

2.4.1. Nu artikel 7:11 van de Awb niet voorschrijft dat een bestuursorgaan bij het besluit op bezwaar zijn opvatting over de gegrondverklaring van het bezwaar kenbaar maakt, begrijpt de Afdeling het betoog van [appellant] aldus dat de minister ten onrechte niet is overgegaan tot herroeping van het primaire besluit voor zover daarbij openbaarmaking van de opgevraagde informatie is geweigerd.

2.4.2. In het besluit op bezwaar heeft de minister enige feitelijke informatie verstrekt uit de zes documenten waarvan openbaarmaking bij het primaire besluit was geweigerd. Anders dan de rechtbank, overweegt de Afdeling dat de Wob geen aanknopingspunten biedt voor het standpunt van de minister dat deze feitelijke informatie buiten de reikwijdte van die wet valt. Het in bezwaar alsnog verstrekken van deze informatie, kan derhalve niet anders worden aangemerkt dan als een openbaarmaking in de zin van de Wob. Nu met die openbaarmaking ten dele is tegemoetgekomen aan het door [appellant] gemaakte bezwaar en het besluit van 17 augustus 2006 in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 27 april 2006, slaagt zijn betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister het primaire besluit in zoverre had moeten herroepen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient gelet op het vorenstaande gedeeltelijk te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 17 augustus 2006 ingestelde beroep in zoverre alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking in zoverre daarbij is nagelaten het besluit van 27 april 2006, voor zover daarbij is geweigerd de door [appellant] opgevraagde documenten volledig openbaar te maken, te herroepen. Het besluit van 27 april 2006 zal door de Afdeling in zoverre alsnog worden herroepen en de Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 17 augustus 2006.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 november 2007 in zaak nr. 06/2774, voor zover deze strekt tot ongegrondverklaring van het beroep van [appellant], in zoverre dit is gericht tegen het niet herroepen van het besluit van 27 april 2006 voor zover daarbij openbaarmaking van de door hem opgevraagde documenten is geweigerd;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 augustus 2006, kenmerk BK08/51589, voor zover daarbij is nagelaten het besluit van 27 april 2006, voor zover daarbij is geweigerd de door [appellant] opgevraagde documenten openbaar te maken, te herroepen;

V. herroept het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 april 2006, kenmerk BK06/51589, voor zover daarbij is geweigerd de door [appellant] opgevraagde documenten openbaar te maken;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 17 augustus 2006;

VII. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar voor het overige;

VIII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008

350-546.