Uitspraak 200708085/1


Volledige tekst

200708085/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2133 van de rechtbank Zutphen van 9 oktober 2007 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Epe.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en lichte bouwvergunning aan [appellanten] te verlenen voor het plaatsen van een hekwerk op het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats] (hierna: het hekwerk).

Bij besluit van 16 augustus 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 oktober 2007, verzonden op 11 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2007.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2008, waar [naam een der appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Verberk-Jansen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft aan de, in bezwaar gehandhaafde, weigering om bouwvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat het hekwerk, blijkens de negatieve adviezen van de welstandscommissie, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft daarbij aangegeven geen medewerking te verlenen aan een vrijstelling, omdat het hekwerk in stedenbouwkundig opzicht niet acceptabel is. Tegen het oordeel dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en de weigering van de vrijstelling hebben [appellanten] geen gronden aangevoerd.

2.2. [appellanten] betogen tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte na de hoorzitting niet meer heeft willen overleggen en evenmin wilde ingaan op voorstel tot mediation. Er valt geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan het college daartoe gehouden zou zijn, alvorens het besluit op bezwaar te nemen.

2.3. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij ten onrechte geen gelegenheid hebben gehad om een eigen welstandsadvies aan het college over te leggen.

2.3.1. Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit onverlet laat dat [appellanten] ook in beroep bij de rechtbank, hoewel zij daartoe de mogelijkheid hadden, geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie hebben overgelegd.

2.4. Het in hoger beroep overgelegde advies moet buiten beschouwing blijven, aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en niet valt in te zien dat [appellanten] niet in een eerder stadium van de procedure een advies hadden kunnen overleggen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008

17-580.