Uitspraak 200800548/1


Volledige tekst

200800548/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/951 van de rechtbank Utrecht van 2 december 2007 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) aan [appellant] geweigerd.

Bij besluit van 28 februari 2007 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 december 2007, verzonden op 10 december 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R.P. Seger, advocaat te Loenen aan de Vecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J. Suijkerbuijk, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een aanvraag van een chauffeurspas bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, ter uitoefening van het beroep van taxichauffeur.

2.2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De VOG bevat geen andere mededelingen.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

2.3. Bij de beoordeling van het risico voor de samenleving worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Circulaire Beleidsregels 2004 voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een verklaring omtrent het gedrag van natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna: Beleidsregels VOG NP-RP 2004), vastgesteld bij besluit van de minister van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63).

Volgens paragraaf 3.1 van de Beleidsregels VOG NP-RP 2004 dient de afgifte van een VOG te worden geweigerd, indien de aanvrager binnen de voorgeschreven termijn voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de VOG wordt gevraagd. Volgens de toelichting bij deze paragraaf geldt voor een taxichauffeur dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.

Volgens dezelfde paragraaf wordt de vraag of sprake is van relevante antecedenten onder meer bepaald door de relatie tussen de strafbare feiten en de functie, taak of opdracht die door de aanvrager vervuld zal worden. Ook wanneer sprake is van een reeks veroordelingen of betalingen aan de Staat (transacties) voor feiten die niet rechtstreeks verband houden met de functie, taak of opdracht, maar wel een indruk geven van de integriteit van de aanvrager, kan de VOG worden geweigerd, indien er sprake is van een risico voor de samenleving.

Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG zijn in bijlage A bij de Beleidsregels VOG NP-RP 2004 een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan het risico voor de samenleving wordt bepaald.

Volgens het screeningsprofiel voor de taxichauffeur, als neergelegd in deze bijlage, is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In hun functie komt het vaak voor dat er een een-op-een relatie is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Een van de risico's in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen, bijvoorbeeld door dronken achter het stuur te zitten.

2.4. In het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de minister de afgifte van een VOG geweigerd, omdat [appellant] zich aan verschillende verkeersdelicten schuldig heeft gemaakt, namelijk het rijden onder invloed, het onbevoegd besturen van een motorrijtuig en het viermaal negeren van verkeerstekens die een maximumsnelheid aanduiden, waardoor een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van personen in het verkeer. De minister heeft aan dit besluit tevens ten grondslag gelegd dat [appellant] zich ook aan verschillende verkeersgerelateerde economische delicten schuldig heeft gemaakt, namelijk het hebben van een taxameter die niet aan de wettelijke eisen voldoet, het als bestuurder rijden met een motorrijtuig op de weg zonder dat daarvoor een motorrijtuigenverzekering is afgesloten, het als kentekenhouder een motorrijtuig op de weg laten rijden zonder daarvoor een motorrijtuigenverzekering te hebben afgesloten en het illegaal aanbieden van taxivervoer, welke delicten volgens de minister een beeld geven van de houding van [appellant] ten opzichte van de geldende regels in de taxibranche.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de afgifte van een VOG ten onrechte heeft geweigerd. Hij voert daartoe aan dat het rijden onder invloed een eenmalig incident was, dat in zijn vrije tijd heeft plaatsgevonden, in een periode waarin het drijven van een eigen taxionderneming hem te veel werd. [appellant] wijst er voorts op dat het aantal van vier snelheidsovertredingen gering is in verhouding tot het grote aantal kilometers dat met de betrokken auto's werd gereden, alsmede dat de snelheidsovertredingen zijn begaan toen hij een taxionderneming dreef waarin door diverse chauffeurs werd gereden met gemiddeld vier auto's die alle op zijn naam stonden, zodat niet zeker is dat alle snelheidsovertredingen door hem zijn gepleegd. Ten slotte voert [appellant] aan dat de verkeersgerelateerde economische delicten niet tot negatieve conclusies omtrent zijn integriteit mogen leiden, omdat deze delicten niet bewust zijn gepleegd, maar slordigheden bij het drijven van zijn eigen taxionderneming vormden, welke hem hebben doen inzien dat hij niet geschikt is voor het leiden van een onderneming. [appellant] stelt om deze redenen zijn taxionderneming te hebben verkocht en nu als taxichauffeur in loondienst te willen werken.

2.5.1. Dit betoog faalt. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde VOG, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, diende te worden geweigerd.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 januari 2007 in zaak nr. 200606020/1), is de omstandigheid dat strafbare feiten zich niet hebben voorgedaan tijdens of in verband met het functioneren van de aanvrager als taxichauffeur, niet van doorslaggevend belang. Het gaat erom of de strafbare feiten, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2008 in zaak nr. 200706535/1, geldt dit uitgangspunt niet alleen ten aanzien van delicten betreffende de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, maar ook ten aanzien van andere strafbare feiten, zoals rijden onder invloed.

De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de veroordelingen, met name het rijden onder invloed en de snelheidsovertredingen, niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de omstandigheden waaronder deze feiten zich hebben voorgedaan, waaronder de stelling dat mogelijk niet alle snelheidsovertredingen door hem zijn gepleegd, kon de rechtbank buiten beschouwing laten, omdat de minister hierover geen zelfstandige afweging hoefde te maken, maar diende uit te gaan van de strafrechtelijke veroordelingen of transacties zoals deze voorlagen.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de verkeersgerelateerde economische delicten een rol konden spelen bij de beoordeling van de integriteit van [appellant]. Het feit dat [appellant] deze delicten enkel uit slordigheid bij het drijven van een taxionderneming zou hebben begaan, kan niet wegnemen dat hij heeft nagelaten zich te houden aan regels die inzonderheid van belang zijn voor de taxibranche. Aangezien [appellant] om afgifte van een VOG heeft verzocht met het oog op het vervullen van een functie in deze branche, mochten deze delicten worden meegenomen bij de beoordeling van zijn integriteit teneinde te bepalen of een risico voor de samenleving zich zal voordoen.

2.6. In zijn verweerschrift van 21 maart 2008 heeft de minister te kennen gegeven alsnog hoger beroep in te willen stellen tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft overwogen dat vorengenoemde verkeersgerelateerde economische delicten niet herhaalbaar zijn in de functie van taxichauffeur. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 augustus 2006 in zaak nr. 200509420/1), biedt de Algemene wet bestuursrecht noch de Wet op de Raad van State een grondslag voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Hetgeen aldus is aangevoerd, wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Wortmann w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008

280-582.