Uitspraak 200708645/1


Volledige tekst

200708645/1.
Datum uitspraak: 30 juli 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2597 & 07/2598 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 6 november 2007 in het geding tussen:

[appellante],

en

de burgemeester van Leeuwarden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2007 heeft de burgemeester van Leeuwarden (hierna: de burgemeester) aan [vergunninghouder] onder voorschriften een gedoogverklaring afgegeven voor het verstrekken en het gebruik van softdrugs in de horeca-inrichting "[naam]" aan het [locatie] te [plaats] met een geldigheidsduur tot 1 januari 2008.

Bij besluit van 27 maart 2007 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] voor de duur van drie jaar vergunning verleend voor het exploiteren van coffeeshop "[naam]".

Bij besluit van 30 mei 2007 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder] een gewijzigde exploitatievergunning verleend.

[appellante] heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de gedoogverklaring en de exploitatievergunning verleend aan [vergunninghouder].

Bij besluit, verzonden op 11 oktober 2007, heeft de burgemeester het door [appellante] gemaakte bezwaar voor zover gericht tegen de gedoogverklaring afgegeven aan [vergunninghouder] gegrond verklaard, de gedoogverklaring met ingang van 8 november 2007 "ingetrokken", het door [appellante] gemaakte bezwaar voor zover gericht tegen de besluiten van 27 maart 2007 en 30 mei 2007 ongegrond verklaard en aan de exploitatievergunning een voorschrift toegevoegd inhoudende dat niet in strijd met de Opiumwet mag worden gehandeld.

Bij uitspraak van 6 november 2007, verzonden op 7 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [vergunninghouder] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het op 11 oktober 2007 verzonden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007, hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en de burgemeester, vertegenwoordigd door F. Huitema, mr. M.E. van der Helm en J.C. de Groot, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Voor zover [vergunninghouder] de vraag heeft opgeworpen of [appellante] nog belang heeft bij behandeling van het door haar ingestelde hoger beroep nu de in geding zijnde gedoogverklaring op 1 januari 2008 is geëxpireerd, overweegt de Afdeling dat dat belang met het oog op de gewenste verlenging van de gedoogverklaring dan wel de gewenste nieuwe afgifte daarvan aanwezig moet worden geacht.

2.2. Naar aanleiding van het door [appellante] ingediende bezwaarschrift heeft de burgemeester de aan [vergunninghouder] afgegeven gedoogverklaring herroepen. Hiertegen heeft [vergunninghouder] beroep ingesteld bij de rechtbank.

2.3. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 12 juni 1997 in zaak nr. H01.96.0563; AB 1997, 343) kan een schriftelijke verklaring inhoudende dat niet wordt gedoogd in de regel niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden aangemerkt. Ten aanzien van de beslissing tot herroeping van een gedoogverklaring in bezwaar is de Afdeling bij haar uitspraak van 5 juli 1999 in zaak nr. H01.98.1489 (JB 1999/199) tot hetzelfde oordeel gekomen omdat een herroeping van een bij primair besluit afgegeven gedoogverklaring ertoe strekt dat alsnog wordt geweigerd te gedogen.

Anders dan in voormelde uitspraak van de Afdeling van 5 juli 1999 overweegt de Afdeling thans dat, indien een voor bezwaar en beroep vatbaar gedoogbesluit wordt genomen, een daartegen aangespannen procedure door alle daarbij belanghebbenden tot in laatste instantie moet kunnen worden voortgezet. Daaraan doet niet af dat een gedoogbesluit in bezwaar wordt herroepen reeds omdat volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld blijkend uit de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 1995 in zaak nr. H01.94.0048, JB 1995/101) een beslissing op een bezwaarschrift als bedoeld in de Awb als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling behelst.

Derhalve heeft de voorzieningenrechter [vergunninghouder] terecht in zijn beroep ontvangen.

2.4. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat haar brief van 23 november 2006 gericht aan de "gemeente" en ingeschreven op 24 november 2006 niet als een aanvraag om een gedoogverklaring in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt.

2.4.1. [appellante] voert hiertoe aan dat de burgemeester de brief van 23 november 2006 zelf als een aanvraag heeft aangemerkt door haar bij brief van 6 december 2006 mede te delen dat haar aanvraag zal worden aangehouden.

2.4.2. De brief van [appellante] van 23 november 2006 heeft de volgende inhoud:

"Deze aanvraag is naar aanleiding van het gevoerde coffeeshopbeleid.

Het beleid bestaat uit een maximumstelsel van 13 coffeeshops waarvan er 12 coffeeshops actief zijn. Graag zou ik de exploitant van de 13e coffeeshop willen zijn. De door de gemeente aangewezen zone voor het vestigen van een coffeeshop is mij bekend. Voor de te vestigen coffeeshop heb ik al een locatie op het oog wat aan de gestelde eisen voldoet. Om niet aan de feiten vooruit te lopen lijkt het mij dat wij hier in overleg wel uit komen."

2.4.3. Als reactie op de brief van [appellante] van 23 november 2006 heeft de burgemeester bij brief van 6 december 2006, voor zover thans van belang, het volgende geschreven:

"Aanvraag gedoogverklaring coffeeshop

Geachte mevrouw,

Op 24 november j.l. heeft u een aanvraag voor een gedoogverklaring voor een coffeeshop ingediend zonder vermelding van een lokatie. U zult begrijpen, dat een gedoogverklaring niet in abstracto verleend kan worden, maar na toetsing aan het coffeeshopbeleid gerelateerd is aan een bepaald pand. Ik wijs erop, dat voor een coffeeshop ook een reguliere exploitatievergunning in de zin van artikel 2.3.1.2 van de Algemeen plaatselijke verordening Leeuwarden is vereist. Een hiervoor bestemd formulier treft u bijgaand aan om in voorkomend geval te gebruiken.

U bent ervan op de hoogte, dat voor de twaalf coffeeshops binnen de stadsgracht de vereiste exploitatievergunningen en gedoogverklaringen zijn afgegeven, zodat er thans op grond van het coffeeshopbeleid geen ruimte is voor het exploiteren van een nieuwe coffeeshop.

(…)

Gelet op het vorenstaande houd ik de aanvraag voorshands aan".

2.4.4. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de brief van 23 november 2006 een in algemene bewoordingen gesteld verzoek is waarin een vestigingslocatie van de gewenste coffeeshop ontbreekt. Terecht heeft de voorzieningenrechter overwogen dat een verzoek zonder een vestigingslocatie zich niet verdraagt met het coffeeshopbeleid van de gemeente Leeuwarden, waarin een gedoogverklaring strikt wordt gekoppeld aan een locatie. De brief van 23 november 2006 moet worden aangemerkt als een verzoek om in overleg te treden. De omstandigheid dat de burgemeester in zijn brief van 6 december 2006 de term "aanvraag" heeft gebruikt, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover [appellante] met haar betoog heeft beoogd een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel wordt overwogen dat, hoewel de strekking van deze brief van 6 december 2006 niet zonder meer duidelijk is, aan de omstandigheid dat de burgemeester de term "aanvraag" heeft gebruikt, [appellante] niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat haar verzoek als aanvraag in behandeling is genomen en zij in aanmerking zou kunnen komen voor de twaalfde coffeeshop. In de brief van 6 december 2006 staat uitdrukkelijk vermeld dat een gedoogverklaring in abstracto niet verleend kon worden. Dat de burgemeester in de brief van 6 december 2006 heeft gewezen op het vereiste van een reguliere exploitatievergunning en dat hij een "formulier aanvraag exploitatievergunning horecabedrijf" heeft bijgesloten dient te worden beschouwd als voorlichting en uitleg op welke wijze [appellante] in voorkomend geval in aanmerking zou kunnen komen voor de vestiging en exploitatie van een coffeeshop. Het betoog faalt derhalve.

2.5. Ten slotte betoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter eraan is voorbijgegaan dat zij ten opzichte van [vergunninghouder] ongelijk is behandeld omdat de burgemeester de aanvraag van [vergunninghouder] om een gedoogverklaring ten behoeve van een coffeeshop in behandeling heeft genomen en om aanvulling daarvan heeft verzocht, terwijl op dat moment, net als bij haar verzoek, het maximum aantal van twaalf coffeeshops was bereikt.

2.6. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de aan [appellante] afgegeven gedoogverklaring in deze procedure niet in geding is.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008

280-497.