Uitspraak 200708822/1


Volledige tekst

200708822/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5028 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 november 2007 in het geding tussen:

[wederpartijen]

en

de raad van de gemeente Laarbeek.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2006 heeft de raad van de gemeente Laarbeek het verzoek van [appellante] om een gedeelte van de Biezenweg, kadastraal bekend Beek en Donk sectie F, nummer 2131 ged., aan de openbaarheid te onttrekken, ingewilligd (hierna: het besluit tot onttrekking).

Bij uitspraak van 5 november 2007, verzonden op 7 november 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de raad met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 januari 2008.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Bij besluit van 5 juni 2008 heeft de raad opnieuw besloten tot onttrekking aan de openbaarheid van het gedeelte van de Biezenweg, kadastraal bekend Beek en Donk sectie F, nummer 2131 ged.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door M.L.M. van Heijnsbergen en A.J.M. van Doorn, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Laarbeek, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [wederpartijen], vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.

2.2. De rechtbank heeft het besluit tot onttrekking vernietigd omdat hieraan naar haar oordeel geen behoorlijke belangenafweging ten grondslag is gelegd. Zij overweegt dat de raad in de gemaakte belangenafweging ten onrechte niet heeft betrokken dat niet denkbeeldig is dat de voorgenomen ontwikkeling van glastuinbouw op de aan het betrokken weggedeelte grenzende percelen van [appellante], geen doorgang kan vinden.

2.3. [appellante] bestrijdt de overweging van de rechtbank dat [wederpartijen] belanghebbenden zijn bij het besluit tot onttrekking. Zij voert hiertoe aan dat de woning van [wederpartijen] is gelegen op een afstand van 196 meter van het betrokken weggedeelte, dat zij hierop vanuit hun woning geen zicht hebben en dat hun perceel op dit weggedeelte geen uitweg heeft. Bovendien valt niet in te zien dat de omstandigheid dat derden wel eens van het betrokken weggedeelte gebruik maakten, van invloed is op de directe woonomgeving van [wederpartijen], aldus [appellante].

2.3.1. Met de rechtbank wordt overwogen dat [wederpartijen] belanghebbenden zijn bij het besluit tot onttrekking. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat [wederpartijen] een rechtstreeks bij dit besluit betrokken belang hebben, nu zij bewoner zijn van het perceel dat grenst aan dat van [appellante] en de ontsluiting daarvan uitkomt op de Biezenweg op ongeveer tien meter van het aan de openbaarheid onttrokken weggedeelte. Het betoog faalt.

2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan het besluit tot onttrekking geen behoorlijke belangenafweging ten grondslag ligt. Zij stelt een zwaarwegend belang te hebben bij de onttrekking, ook als de ontwikkeling van glastuinbouw op de haar toebehorende omliggende percelen niet mogelijk zal blijken. Dit belang is erin gelegen dat het samenvoegen van deze percelen een efficiënte bewerking hiervan mogelijk maakt, aldus [appellante]. Zij voert daarnaast aan dat het betrokken weggedeelte geen functie vervult voor het openbaar verkeer en slechts dient ter ontsluiting van haar eigen percelen.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 mei 2007 in zaak nr. 200608465/1), is de in artikel 9 van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid van discretionaire aard. Aan het bevoegd gezag komt daarbij een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De rechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of sprake is geweest van strijd met wettelijke voorschriften dan wel van zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat niet in redelijkheid tot onttrekking kon worden overgegaan.

2.4.2. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het besluit tot onttrekking in strijd is met wettelijke voorschriften.

2.4.3. Anders dan de rechtbank, ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat de raad aan het besluit tot onttrekking geen toereikende belangenafweging ten grondslag heeft gelegd. De Afdeling kent hierbij gewicht toe aan de omstandigheid dat niet is weersproken dat [appellante] bij de onttrekking een bedrijfseconomisch belang heeft. Dit belang is gelegen in de voorgenomen samenvoeging van de haar in eigendom toebehorende percelen die het betrokken weggedeelte omringen, teneinde een efficiënter gebruik van die percelen mogelijk te maken.

Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat [wederpartijen] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij het achterwege blijven van onttrekking een zwaarder wegend belang hebben dan het bedrijfseconomische belang van [appellante] dat met de onttrekking wordt gediend. Het door hen gestelde belang bestaande uit het gebruik van het betrokken weggedeelte als wandelgebied, kan niet als zodanig worden aangemerkt.

De Afdeling ziet bovendien geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de raad dat ook het algemeen belang zich niet tegen onttrekking verzet. Volgens de raad bezit het betrokken weggedeelte, als gevolg van de doorsnijding hiervan door een provinciale weg, geen cultuurhistorische waarde meer en vervult het als doodlopende weg geen verkeersfunctie. [wederpartijen] hebben deze standpunten van de raad niet gemotiveerd betwist.

2.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het betoog van [appellante] slaagt. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 9 november 2006 alsnog ongegrond verklaren.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu het besluit van 9 november 2006 niet onrechtmatig is bevonden. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door [appellante] in hoger beroep betaalde griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.

2.7. Het besluit van 5 juni 2008 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling zal dit besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken. Voor zover [wederpartijen] betogen dat het beoordelen van dit eerst op 5 juni 2008 aan hen toegezonden besluit in strijd is met de goede procesorde, nu zij door deze late toezending met de inhoud van het besluit onvoldoende bekend zijn, faalt dit betoog. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het besluit gelijkluidend is aan het tijdig toegezonden conceptbesluit en dat partijen ruimschoots in de gelegenheid zijn gesteld van de inhoud van dit conceptbesluit kennis te nemen.

2.8. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt er toe dat de grondslag aan het besluit van 5 juni 2008 is komen te ontvallen. Het beroep tegen dit besluit is derhalve gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 november 2007 in zaak nr. 06/5028;

III. verklaart het door [wederpartijen] tegen het besluit van de raad van de gemeente Laarbeek van 9 november 2006 ingestelde beroep ongegrond;

IV. verklaart het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van de raad van de gemeente Laarbeek van 5 juni 2008 gegrond;

V. vernietigt dit besluit;

VI. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan G.T.L. [appellante] & Zn. B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008

97-546.