Uitspraak 200510179/1 en 200601671/1


Volledige tekst

200510179/1 en 200601671/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Westerveld,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij brief van 21 december 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 30 november 2004 tot aanwijzing van een opstelplaats voor een container voor de inzameling van huishoudelijk afval.

Tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar heeft appellant bij brief van 15 september 2005 beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 9 november 2005 in zaak no. 200508546/2, verzonden op 9 november 2005, heeft de Afdeling dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen.

Tegen het uitblijven van een besluit heeft appellant bij brief van 12 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Bij brief van 15 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

Bij besluit van 24 februari 2006 heeft verweerder alsnog een besluit op het bezwaar genomen, waarbij verweerder het bezwaar gegrond heeft verklaard, het besluit van 30 november 2004 heeft herroepen en een opstelplaats voor een container voor de inzameling van huishoudelijk afval heeft aangewezen.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2006, beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2006, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.I.M. Dekker, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant kan zich er niet mee verenigen dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2005 in zaak no. 200508546/2.

2.2. Verweerder heeft eerst na het instellen van het beroep van 12 december 2005 alsnog op het bezwaar van appellant beslist bij besluit van 24 februari 2006. De Afdeling stelt vast dat verweerder niet binnen de in voormelde uitspraak opgedragen termijn op het bezwaar van appellant heeft beslist, zodat na ommekomst van die termijn beroep kon worden ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van dat besluit. Nu echter niet aannemelijk is gemaakt dat appellant nog belang heeft bij een beoordeling van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, dient het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.3. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, wordt het beroep van appellant van 12 december 2005 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 februari 2006, nu dat besluit aan het beroep niet geheel tegemoet komt. Appellant heeft tevens bij brief van 1 maart 2006 beroep ingesteld.

2.4. Bij het besluit van 30 november 2004 heeft verweerder krachtens artikel 4.2.2.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Westerveld 1998 (hierna: APV) een verharde toegangsweg bij het perceel Wateren 24 te Wateren aangewezen als opstelplaats voor een container voor de inzameling van huishoudelijk afval voor het bungalowpark De Boterpol.

Bij het besluit van 24 februari 2006 heeft verweerder het besluit van 30 november 2004 herroepen, omdat artikel 4.2.2.6 van de APV ten tijde van het nemen van laatstgenoemd besluit niet meer gold, en heeft verweerder krachtens artikel 9 van de op 31 maart 2005 vastgestelde Afvalstoffenverordening gemeente Westerveld (hierna: de Afvalstoffenverordening) dezelfde locatie aangewezen.

2.5. Appellant betoogt dat verweerder ten onrechte in het geheel niet op zijn bezwaren tegen de in rechtsoverweging 2.4 aangeduide locatie is ingegaan. Appellant voert onder meer aan dat de afstand van 75 meter, respectievelijk 125 meter, als genoemd in artikel 3 van de Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel (hierna: de Regeling) in acht dient te worden genomen. Als de gemeente daartoe niet in staat is, is het niet inzamelen als bedoeld in artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer volgens appellant de enig juiste oplossing.

2.5.1. Ingevolge artikel 10.26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 10.21, in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen bij de afvalstoffenverordening bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld nabij elk perceel.

Ingevolge artikel 10.26, vierde lid, van de Wet milieubeheer stelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer regels inhoudende de voorwaarden waaronder ingevolge het eerste lid kan worden bepaald dat huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel worden ingezameld. Hiertoe behoren in ieder geval regels omtrent de loopafstand van het perceel naar het inzamelpunt en de beschikbaarheid van het inzamelpunt.

Artikel 3 van de Regeling luidt als volgt: "Er is sprake van een laagdrempelige inzameling indien de afstand tussen het perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorziening of de clusterplaats niet meer bedraagt dan 75 meter. De gemeenteraad kan in bijzondere gevallen bij de verordening, bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bepalen dat de afstand wordt vastgesteld op ten hoogste 125 meter."

2.5.2. Artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt als volgt:

"De inzameling kan plaatsvinden via:

a. een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

b. een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

c. een inzamelvoorziening op wijkniveau;

d. een brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

Artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening luidt als volgt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Afvalstoffenverordening wordt in deze verordening onder een "inzamelvoorziening" verstaan dan wel mede verstaan: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bezwaarmiddel of -plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, ten behoeve van meerdere huishoudens.

2.5.3. Bij besluit van 14 februari 2006 heeft de raad van de gemeente Westerveld (hierna: de gemeenteraad) besloten:

"(1) beleid ‘Afvalinzameling vakantieparken gemeente Westerveld’ voor het park De Boterpol vast te stellen;

(2) vast te stellen dat huishoudelijke afvalstoffen op de Boterpol worden ingezameld nabij elk perceel door middel van een verzamelcontainer (artikel 10:26 Wm);

(3) vast te stellen dat de afstand tussen de individuele percelen en de inzamelvoorziening op De Boterpol meer mag bedragen dan 75 meter (regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel)."

2.5.4. De punten 2 en 3 van het besluit van de gemeenteraad van 14 februari 2006, zoals hierboven weergegeven, moeten naar het oordeel van de Afdeling als een aanvulling op het bepaalde in de Afvalstoffenverordening en derhalve als onderdeel daarvan worden aangemerkt.

2.5.5. Uit artikel 10.26, vierde lid, van de Wet milieubeheer volgt dat de gemeenteraad slechts onder de voorwaarden, gesteld bij de Regeling, in de afvalstoffenverordening kan bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel worden ingezameld.

2.5.6. Niet betwist is dat de afstand tussen het perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de inzamelvoorziening in het onderhavige geval groter is dan 125 meter.

2.5.7. De gemeenteraad van Westerveld heeft bij besluit van 14 februari 2006 onder punt 3 besloten dat de afstand tussen de individuele percelen en de inzamelvoorziening op De Boterpol meer mag bedragen dan 75 meter. Hierbij is geen maximumafstand opgenomen. Verweerder heeft betoogd dat hiervoor is gekozen omdat een maximumafstand van 125 meter niet voor alle percelen haalbaar is. Dit mag volgens verweerder echter geen beletsel vormen om op De Boterpol huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Gelet op de toelichting op de Regeling is de afstand volgens verweerder niet het enige criterium voor het bepalen van de plaats van de verzamelcontainer.

Voor zover de gemeenteraad bij het besluit van 14 februari 2006 heeft besloten dat de loopafstand meer dan 125 meter mag bedragen, wordt niet voldaan aan de in artikel 3, tweede volzin, van de Regeling gestelde voorwaarde dat de afstand wordt vastgesteld op ten hoogste 125 meter. Het besluit van 14 februari 2006 dient in zoverre buiten toepassing te blijven.

Gelet op het vorenstaande bestond voor verweerder geen bevoegdheid tot het aanwijzen van een opstelplaats voor een container voor de inzameling van huishoudelijk afval van bewoners van De Boterpol op een afstand van meer dan 125 meter, zodat moet worden geoordeeld dat de aanwijzing bij het besluit van 24 februari 2006 onbevoegdelijk is geschied. Reeds hierom is het beroep, voor zover het ziet op het besluit van 24 februari 2006, gegrond.

De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking.

2.6. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit.

Het beroep is gegrond, voor zover het is gericht tegen het besluit van 24 februari 2006. Het besluit van 24 februari 2006 moet worden vernietigd.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Voor zover appellant heeft verzocht om vergoeding van door hem aan de zaak bestede uren, gemaakte portokosten en kopieerkosten, overweegt de Afdeling hierbij als volgt.

Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,

c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,

d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,

e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en

f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.

De door appellant genoemde kosten vallen niet onder deze posten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

II. verklaart het beroep gegrond, voor zover het is gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westerveld van 24 februari 2006, kenmerk 06/3178;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westerveld van 24 februari 2006, kenmerk 06/3178;

IV. gelast dat de gemeente aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006

271-509.