Uitspraak 200708091/1


Volledige tekst

200708091/1.

Datum uitspraak: 18 juni 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch,

appellant,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3267 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 september 2007 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de aanvraag van [wederpartij] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 2 juni 2006 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 september 2007, verzonden op 9 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juni 2006 vernietigd en bepaald dat de raad opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2007, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. P.M.J.J. Linssen, werkzaam bij de raad, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), wordt rechtsbijstand niet verleend indien de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak.

2.2. Vast staat dat [wederpartij] bij wijze van vrijetijdsbesteding regelmatig spullen te koop aanbiedt op de markt in Hamont-Achel (België). Een met een klant gesloten koopovereenkomst heeft geleid tot een geschil, waarbij [wederpartij] is gedagvaard tot terugbetaling van het aankoopbedrag van € 5200,00. Ter behartiging van zijn belangen in die procedure heeft [wederpartij] om een toevoeging voor rechtsbijstand verzocht, welk verzoek de raad bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 januari 2006 heeft afgewezen.

2.3. De raad bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 2 juni 2006 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Hij betoogt dat het geschil waarvoor om toevoeging is verzocht, samenhangt met en voortvloeit uit door [wederpartij] als vrijetijdsbesteding uitgeoefende activiteiten. Onder verwijzing naar twee uitspraken van de President van de rechtbank Zwolle van 4 december 1992 onderscheidenlijk 29 april 1993 en een uitspraak van de President van de rechtbank Almelo van 4 juni 1993, stelt de raad zich op het standpunt dat dit geschil geen maatschappelijk belang betreft, maar een persoonlijk belang waarvoor niet wordt toegevoegd.

2.3.1. Het betoog faalt. Uit de Memorie van Antwoord (hierna: MvA) en de Nota naar aanleiding van het eindverslag (hierna: de Nota) bij de Wrb (Kamerstukken II, 1992-1993, 22 609, nrs. 6 en 11, blz. 11 en 4), volgt dat de raad bij het verlenen van toevoeging ter behartiging van immateriële belangen een ruime discretionaire bevoegdheid toekomt en dat toevoeging in die gevallen slechts bij uitzondering wordt verleend. Om te verduidelijken welke belangen als immaterieel belang kunnen worden aangemerkt, worden in de MvA en de Nota enkele voorbeelden gegeven, waaronder voorbeelden van belangen die direct samenhangen met vrijetijdsbesteding.

Anders dan de raad kennelijk meent, kan uit deze voorbeelden niet worden afgeleid dat naast immateriële ook materiële belangen die voortvloeien uit vrijetijdsbesteding in beginsel niet voor toevoeging in aanmerking komen. Ook overigens zijn in artikel 12 van de Wrb en de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling voor dit standpunt van de raad geen aanknopingspunten te vinden. Dit geldt evenzeer voor de rechterlijke uitspraken waarnaar de raad in zijn betoog heeft verwezen, nu die betrekking hebben op zaken waarin toevoeging was verzocht ter behartiging van uit vrijetijdsbesteding voortvloeiende immateriële belangen. Die situatie doet zich hier niet voor. [wederpartij] heeft een uit vrijetijdsbesteding voortvloeiend materieel belang, bestaande uit een door een derde tegen hem ingestelde geldvordering. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de raad niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom aan [wederpartij] ter behartiging van dit belang geen toevoeging is verleend.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de raad voor rechtsbijstand aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. bepaalt dat van de raad voor rechtsbijstand een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008

280-546.