Uitspraak 200504698/1


Volledige tekst

200504698/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/495 van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) een aanvraag van appellant om het verlenen van een bouwvergunning voor het veranderen van het souterrain en de bel-etage van het gebouw [locatie] met bestemming daarvan tot een winkel afgewezen.

Bij besluit van 16 december 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 30 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan het college toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.A.H. Stam, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Burg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Burgwallen Oude Zijde" rusten op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemmingen "gemengde bebouwing" en "openbare ruimte".

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, voorzover thans van belang, zijn de gronden die op de plankaart zijn bestemd voor openbare ruimte aangewezen voor rijwegen, fiets- en voetpaden, pleinen, plantsoenen en parkeervoorzieningen.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, is het dagelijks bestuur bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het bestemmingsplan, in dier voege, dat de bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 m ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

2.2. Niet in geschil is dat het realiseren van een trap zoals voorzien in het bouwplan in strijd is met artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de belangen van appellant bij de gevraagde vrijstelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften onvoldoende heeft afgewogen.

2.3.1. Dit betoog slaagt. Het dagelijks bestuur heeft bij de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd dat het algemeen belang zich verzet tegen het verlenen van de vrijstelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften, nu de versnippering van de openbare ruimte, die het dagelijks bestuur als voornaamste grond voor het weigeren van de vrijstelling heeft gezien, minimaal is. Daarbij is van belang dat de inbreuk door het bouwplan op de openbare ruimte slechts ongeveer 0,5 m² betreft en de te realiseren trap is voorzien tussen de toegangstrap naar de bel-etage en een op de hoek van de straat voor de woning geplaatst stootblok, waardoor de toegang tot dit gedeelte van de openbare ruimte reeds ernstig belemmerd wordt. Voorts is van belang dat appellant in bezwaar een rapport van Royal Haskoning heeft overgelegd, waarin tot de conclusie wordt gekomen dat, anders dan het dagelijks bestuur aan de beslissing van 15 juli 2003 ten grondslag had gelegd, realisatie van het bouwplan geen negatief effect op de verkeersveiligheid heeft en het dagelijks bestuur daartegenover geen onderzoek heeft gesteld waaruit blijkt dat door realisatie van het bouwplan uit verkeersoogpunt een nadeliger situatie ontstaat. Het dagelijks bestuur heeft verder onvoldoende aandacht besteed aan het belang van appellant bij een zelfstandige toegang tot de in het souterrain voorziene winkelruimte, nu exploitatie van deze ruimte bezwaarlijk is indien deze slechts via een binnentrap kan worden bereikt.

Gelet op het vorenstaande heeft het dagelijks bestuur in strijd gehandeld met het vereiste van een deugdelijke motivering van de beslissing op bezwaar zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het bestreden besluit van 16 december 2003 vernietigen. Het dagelijks bestuur dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.

2.5. Het dagelijks bestuur dient op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2005, AWB 04/495;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van 16 december 2003, kenmerk BWE/PJZ 01-02-0731;

V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006

218-444.