Uitspraak 200706734/1


Volledige tekst

200706734/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/921 van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2007 in het geding tussen:

[appellante]

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2006 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam (hierna: het dagelijks bestuur) zijn beslissing om op 26 juni 2006 jegens [appellante] bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aangetroffen hennepkwekerij, op schrift gesteld.

Bij besluit van 19 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 augustus 2007, verzonden op 24 augustus 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2007, hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. J.H. van Meurs, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S. de Wit en mr. I. Baens, beiden ambtenaar in dienst van de deelgemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Provenierswijk" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het betrokken perceel de bestemming "Gestapelde woningen en overige voorzieningen-UW".

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) zijn gronden met die bestemming bestemd voor gebouwen, waarin zijn toegestaan:

a. gestapelde woningen in alle bouwlagen;

b. bedrijven, als bedoeld in artikel 6 op de begane grond, alsmede voor verkeers- en verblijfsruimte met inbegrip van al dan niet overdekte parkeervoorzieningen, groenaanleg als bedoeld in artikel 16 en de bij de bebouwing behorende tuinen en erven.

Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in dit bestemmingsplan gelegen onbebouwde gronden en de in het plan gelegen bouwwerken - voor zover daarin geen scholen zijn gevestigd - geheel of gedeeltelijk te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de daaraan in het plan gegeven bestemming(en) en/of het volgens de voorschriften uitsluitend toegestane gebruik dan wel met de uit deze voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing.

Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van de "Tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling" (hierna: de verzamelherziening) dient in de gebruiksbepalingen, die onder welke benaming ook onderdeel uitmaken van de bestemmingsplannen, die zijn vermeld in de bij deze voorschriften behorende bijlagen A en B, onder "gebruik" te worden verstaan: gebruiken, in gebruik geven, doen gebruiken of laten gebruiken."

Het bestemmingsplan is opgenomen in bijlage B bij de verzamelherziening.

2.2. Het gebruik van de op het perceel gelegen woning als hennepkwekerij is in strijd met artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften, zodat het dagelijks bestuur terzake handhavend kon optreden.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij als overtreder kan worden aangemerkt. Daartoe voert zij aan dat zij de betrokken woning had onderverhuurd aan [onderhuurder] en dat hij, zonder haar medeweten, de hennepkwekerij heeft opgericht.

2.3.1. Het dagelijks bestuur heeft [appellante] in zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar enkel tegengeworpen dat zij de betrokken woning als hennepkwekerij heeft gebruikt. Ter beoordeling staat dan ook slechts of [appellante] zelf de woning als hennepkwekerij heeft gebruikt en niet of zij de woning door [onderhuurder] als hennepkwekerij heeft laten gebruiken.

2.3.2. Overwogen wordt dat het op de weg van het dagelijks bestuur lag om aannemelijk te maken dat [appellante] overtreder was van het in artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod en de daartoe vereiste feiten te stellen. Het was vervolgens aan [appellante] om die feiten, indien daartoe aanleiding bestond, te weerleggen of nader te verklaren, bij gebreke waarvan de rechter in beginsel van de juistheid van de feiten, zoals het dagelijks bestuur die heeft vastgesteld, dient uit te gaan.

2.3.3. Vaststaat dat [appellante] ten tijde van het toepassen van bestuursdwang een huurovereenkomst had gesloten met de eigenaar van de betrokken woning, zij volgens de gemeentelijke basisadministratie op dat adres stond ingeschreven en zij een contract voor de levering van energie voor die woning had afgesloten. Op basis hiervan heeft het dagelijks bestuur [appellante] als gebruiker van de woning en dus als overtreder van het in artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod aangemerkt.

Met de door [appellante] overgelegde stukken is niet aannemelijk gemaakt dat zij dat verbod niet daadwerkelijk heeft geschonden. Aan de verklaringen van [appellante] en [onderhuurder] waaruit anders zou moeten blijken heeft de rechtbank terecht niet de waarde toegekend die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien, nu deze op relevante punten niet overeenstemmen. Voor zover uit de overige door [appellante] overgelegde verklaringen al kan worden afgeleid dat zij elders binnen de gemeente Rotterdam woonachtig was gedurende (een gedeelte van) de periode dat de hennepkwekerij in bedrijf was, leidt dat evenmin tot een ander oordeel, nu dat op zichzelf niet met zich brengt dat zij de woning niet heeft gebruikt. Ook uit de overgelegde uitspraak van de politierechter van 22 januari 2008, waarbij [onderhuurder] in verband met de hennepkwekerij strafrechtelijk is veroordeeld, volgt niet dat zij niet als (mede)gebruiker van de woning kan worden beschouwd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur [appellante] terecht als overtreder van het in artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod heeft aangemerkt.

Het betoog faalt.

2.4. Voor zover [appellante] betoogt dat voor het kostenverhaal geen wettelijke grondslag bestaat, faalt dat betoog, gelet op artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De enkele stelling van [appellante] dat het [onderhuurder] is die werkelijk kan worden verweten een illegale toestand te hebben geschapen, biedt voorts onvoldoende grond voor het maken van een uitzondering op de in dat artikel neergelegde regel dat bestuursdwang en kostenverhaal in beginsel samengaan, reeds omdat die stelling er niet aan afdoet dat in ieder geval ook [appellante] het verwijt kan worden gemaakt dat de woning als hennepkwekerij is gebruikt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008

457.