Uitspraak 200705877/1


Volledige tekst

200705877/1.
Datum uitspraak: 29 april 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Zevenaar,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2143 van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2007 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het legaliseren van een machineruimte en het plaatsen van een leidingenscherm op het platte dak van het pand op het perceel [locatie] te Zevenaar.

Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juli 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C. Nome, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door R. Lubbers-Otten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet, voor zover thans van belang, in het plaatsen van een leidingenscherm op het dak van het pand [locatie] te Zevenaar.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum, deelplan Het Griet" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het pand de bestemming "Detailhandel en dienstverlening: Horeca". Ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften zijn de als "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor horecabedrijven, met inachtneming van het volgende: 1. gebouwen en andere bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen de bebouwingsgrenzen; (...) 3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 6,5 m bedragen; de hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 3 m bedragen, behoudens palen en masten, waarvan de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen; (...). Ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als "Erven" aangewezen gronden bestemd voor erven. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de gronden als bedoeld in artikel 9 andere bouwwerken en andere werken behorende bij erven worden opgericht, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan is. Zij voeren daartoe aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan is voorzien binnen het bestemmingsvlak "Detailhandel en dienstverlening: Horeca".

2.3.1. Dit betoog slaagt. Nu door [appellanten] gemotiveerd is aangevoerd dat het bouwplan niet binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Detailhandel en dienstverlening: Horeca", maar binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Erven" is voorzien, lag het op de weg van het college om buiten twijfel te stellen dat het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan geheel binnen het bestemmingsvlak "Detailhandel en dienstverlening: Horeca" is voorzien. Nu het college dit heeft nagelaten, is het besluit op bezwaar van 14 maart 2006 niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd. Dat besluit is derhalve genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 14 maart 2006 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 juli 2007 in zaak nr. 06/2143;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van 14 maart 2006;

V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.332,71 (zegge: dertienhonderdtweeëndertig euro en eenenzeventig cent), waarvan € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zevenaar aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Zevenaar aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008

494.