Uitspraak 200507887/1


Volledige tekst

200507887/1.
Datum uitspraak: 8 maart 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak no. 05/84 van de rechtbank Almelo van 2 augustus 2005 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

appellante.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2004 heeft appellante (hierna: het CBR) geweigerd om aan [wederpartij] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B/BE af te geven.

Bij besluit van 13 december 2004 heeft het CBR het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 augustus 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het CBR een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het CBR bij brief van 8 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2006, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. A.M.W. Jol-de Vries, werkzaam bij het CBR, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 111, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) wordt een rijbewijs op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, slechts afgegeven aan degene die blijkens een overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek dan wel blijkens een eerder aan hem afgegeven rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen, beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid.

Ingevolge artikel 111, vierde lid, van de Wvw 1994 worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid, onderdeel b.

Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief afgegeven door het CBR aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.

Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen geeft het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Sedert 14 maart 2004 luidt, voor zover thans van belang, deze bijlage als volgt:

"[…]

Hoofdstuk 10. Geneesmiddelen

10.1. Inleiding

Voor de beoordeling van de geschiktheid is het ook van belang te weten in hoeverre degene die een rijbewijs aanvraagt gebruik maakt van geneesmiddelen die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden. Uit verschillende onderzoeken en publicaties komt naar voren dat bepaalde geneesmiddelen een nadelige invloed hebben op de rijvaardigheid. Dit geldt met name voor geneesmiddelen die een dempende of stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel.

[…]

10.2.1. Antidepressiva, neuroleptica

Personen die langdurig of zeer regelmatig behandeld worden met een hoge dosering van deze middelen, zijn in het algemeen ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Zie ook paragrafen 8.2, 8.3 en 8.4.

10.2.2. Psychostimulantia

Gebruik van deze middelen maakt iemand ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.

Een uitzondering is mogelijk voor zover psychostimulantia gebruikt worden voor de behandeling van ADHD bij volwassenen.

Is dit het geval, dan dient het onderzoek naar de geschiktheid plaats te vinden door een specialist met kennis en ervaring op het gebied van ADHD bij volwassenen aan de hand van een checklist met risicofactoren (het CBR is in bezit van een dergelijke checklist).

[…]"

2.2. Appellante komt - kort samengevat - op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij de toepasselijke bepalingen van de bijlage bij de Regeling onjuist heeft uitgelegd en dat zij gehouden was tot een op de omstandigheden van het geval toegespitste beoordeling en een nadere motivering van het besluit.

2.3. De Afdeling stelt voorop, dat de tekst van hoofdstuk 10 van de bijlage bij de Regeling gewijzigd is, zodat de voor die wijziging omtrent dit hoofdstuk gevormde, door appellante ingeroepen, jurisprudentie niet zonder meer richtinggevend is.

2.3.1. In de inleidende paragraaf 10.1 van het hoofdstuk is een onderscheid gemaakt tussen geneesmiddelen die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden, maar waarbij de mate waarin deze beïnvloeding plaatsvindt afhankelijk is van individuele omstandigheden, zoals, naar uit het vervolg van hoofdstuk 10 blijkt, de dosering, de fysieke gesteldheid van de betrokkene en de mate waarin de betrokkene is ingesteld op de geneesmiddelen, en geneesmiddelen die als regel een nadelige invloed hebben op de rijvaardigheid, los van individuele omstandigheden zoals hiervoor genoemd. Tot die laatste soort behoren, naar uit deze inleidende paragraaf reeds blijkt, geneesmiddelen die een stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel.

Dit onderscheid is per geneesmiddel nader uitgewerkt in de paragrafen 10.2 tot en met 10.12 van hoofdstuk 10 van de bijlage. Daarbij is voor de geneesmiddelen, die vallen onder de eerstvermelde categorie, waartoe bijvoorbeeld antidepressiva en neuroleptica behoren, voorzien in ruimte om rekening te houden met individuele omstandigheden als hiervoor vermeld. Met betrekking tot geneesmiddelen van de tweede categorie is in algemene zin bepaald dat deze iemand ongeschikt maken, los van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat daarop een categoriale uitzondering kan zijn gemaakt.

2.3.2. Paragraaf 10.2.2 is een uitwerking van de laatste twee zinnen van paragraaf 10.1. Psychostimulantia zijn middelen die een dempende of stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel. Er is derhalve in beginsel geen ruimte voor een individuele toets, wanneer blijkt dat de betrokkene psychostimulantia gebruikt.

2.3.3. De Afdeling overweegt voorts dat uit de toelichting op de wijziging van de Regeling (Staatscourant 2004, nr. 50, p. 15), waarbij een uitzondering voor de behandeling van ADHD is opgenomen in paragraaf 10.2.2, blijkt dat met paragraaf 10.2.2 ook voor die wijziging was beoogd een absoluut verbod te stellen op deelname aan het gemotoriseerd verkeer bij gebruik van psychostimulantia en dat de opgenomen uitzondering alleen geldt voor volwassenen die aan ADHD lijden. Uitsluitend in die gevallen kan, indien een nader, individueel onderzoek daartoe aanleiding geeft, alsnog een verklaring van geschiktheid worden afgegeven. Voor andere gevallen blijft voormeld verbod onverkort van kracht.

Dat een commissie zich inmiddels buigt over het gebruik van psychostimulantia voor de behandeling van narcolepsie en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid, maakt dit niet anders, nu immers nog niet duidelijk is wat de uitkomst van dit onderzoek zal zijn en of de Minister een eventueel voor [wederpartij] gunstige uitkomst zal overnemen. Het is de taak van de regelgever om te beoordelen of veranderende medische inzichten tot aanpassing van de Regeling moeten leiden.

2.4. Niet in geschil is dat het geneesmiddel Modiodal een psychostimulantium is. Tevens staat vast dat [wederpartij] dit geneesmiddel niet gebruikt voor de behandeling van ADHD, maar voor de behandeling van narcolepsie. Uitgaande van deze feiten, was de beslissing van appellante om de afgifte van een verklaring van geschiktheid te weigeren - ongeacht de individuele medische situatie en de sociale en persoonlijke gevolgen voor [wederpartij] - juist. Appellante was, gelet op het voorgaande, dan ook niet gehouden nader onderzoek in te stellen naar de persoonlijke omstandigheden en fysieke gesteldheid van [wederpartij]. De rechtbank heeft dit miskend.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 2 augustus 2005, 05/84 WET;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2006

45-514.