Uitspraak 200705930/1


Volledige tekst

200705930/1.
Datum uitspraak: 16 april 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1803 van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juli 2007 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om inzage in eventueel bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) berustende gegevens over zijn overleden vader afgewezen voor zover het betrekking heeft op kennisneming van eventuele actuele gegevens en voor zover het niet-actuele gegevens betreft deze gegevens verstrekt voor zover de nationale veiligheid zich daartegen niet verzet.

Bij besluit van 13 januari 2006 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 juli 2007, verzonden op 17 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief onderscheidenlijk faxberichten, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2007, 16 en 31 december 2007.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Bij faxbericht van 31 december 2007 heeft [appellant] geweigerd toestemming te verlenen om mede op basis van de geheime stukken uitspraak te doen.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2008, waar [appellant], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar bij het Ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve dat de aangevallen uitspraak de beslissing van de rechtbank niet vermeldt. De aangevallen uitspraak is derhalve in strijd met artikel 8:77, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.

2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling een oordeel geven over het door [appellant] ingestelde beroep.

2.3. In bezwaar heeft de minister zijn besluit van 6 oktober 2005 op het verzoek van [appellant] om inzage in bij de AIVD berustende gegevens over zijn overleden vader, gehandhaafd.

2.4. [appellant] heeft betoogd dat artikelen van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) zijn geschonden omdat zijn vader in 1944 getuige is geweest van martelingen en hem in 1947 een eerlijk proces is onthouden. Hij stelt voorts niet in te zien waarom na 63 jaar de nationale veiligheid wordt geschaad en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 2 januari 1986, nr. R01.85.2853 (AB 1986, 216). De minister had, aldus [appellant], zijn verzoek moeten toetsen aan de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).

2.5. Ingevolge artikel 45 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv 2002) kan van de gegevens verwerkt door of ten behoeve van een dienst slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1997-1998, 25877, nr. 3, blz. 63) heeft onder meer deze bepaling als consequentie dat de Wob niet meer van toepassing is in het geval wordt verzocht om de verstrekking van gegevens verwerkt door of ten behoeve van een dienst. Niet in geschil is dat het verzoek van [appellant] betrekking heeft op gegevens over zijn overleden vader die bij de AIVD berusten. De minister heeft derhalve bij de behandeling van dat verzoek terecht de Wiv 2002 toegepast.

2.6. [appellant] heeft de Afdeling geen toestemming verleend als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wiv 2002. De Afdeling zal derhalve op het hoger beroep dienen te beslissen zonder kennisneming van de niet-verstrekte gegevens.

De Afdeling heeft, gelet op de stukken waarvan zij kennis heeft kunnen nemen, en het verhandelde ter zitting, in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de minister op onjuiste gronden verstrekking van de gevraagde gegevens heeft geweigerd. Voor zover [appellant] verwijst naar de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 2 januari 1986, gaat de vergelijking met de hier aan de orde zijnde zaak niet op reeds omdat het in dat geval ging om een verzoek op grond van de Wob. Dat buiten de verstrekte gegevens nog andere gegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder d, van de Wiv 2002 zouden bestaan, die binnen de reikwijdte van het verzoek van [appellant] vallen en niet bij de besluitvorming van de minister betrokken zijn geweest, is de Afdeling - voor zover te zien is zonder kennis te dragen van de niet-verstrekte gegevens - niet gebleken.

Wat betreft de door [appellant] gestelde schendingen van het EVRM, is de Afdeling van oordeel dat, wat hier ook van zij, deze geen verband houden met het hier aan de orde zijnde verzoek om inzage en de besluitvorming daaromtrent.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juli 2007 in zaak nr. 06/1803;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008

290.