Uitspraak 200504265/1


Volledige tekst

200504265/1.
Datum uitspraak: 1 maart 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2004 heeft verweerder de aanvraag van appellant om een energiepremie niet verder in behandeling genomen.

Bij besluit van 4 april 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant per fax, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 28 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2006, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Scherpenseel, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.

2.2. Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, nr. 248), gewijzigd bij regeling van 5 augustus 2003 (Stcrt. 2003, nr. 157) (hierna: de Tre 2003).

Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2003, nr. 193), gewijzigd bij regeling van 6 november 2003 (Stcrt. 2003, nr. 220) (hierna: de Intrekkingsregeling), is de Tre 2003 met ingang van 16 oktober 2003 ingetrokken, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een op of na 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst vóór genoemde datum is gesloten, met dien verstande dat zowel de levering als het indienen van de aanvraag, voor zover hier van belang, vóór 16 januari 2004 moeten hebben plaatsgehad.

Ingevolge artikel II, tweede lid, van de Intrekkingsregeling kan verweerder in gevallen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, waarin de levering en het indienen van de aanvraag niet vóór 16 januari 2004 hebben kunnen plaatsvinden als gevolg van omstandigheden die in redelijkheid niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, in bijzondere gevallen aanvragen die door particuliere aanvragers in de periode van dertien weken beginnend op genoemde datum zijn ingediend toewijzen en energiepremies uitkeren voorzover het niet toewijzen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

2.3. Vaststaat dat appellant de CV en warmwatervoorziening op 6 oktober 2003 heeft aangeschaft en dat deze in het najaar van 2003 zijn geïnstalleerd en opgeleverd door Installateur Buwegs Installatie B.V.. De aanvraag van appellant voor een energiepremie is gedateerd op 9 december 2003 en op 27 januari 2004 door het energiebedrijf ontvangen.

2.4. Op grond van hetgeen is overwogen in de bestreden beslissing op bezwaar, vat de Afdeling het besluit van 10 september 2004 op als strekkende tot afwijzing van de aanvraag van appellant, omdat deze niet vóór 16 januari 2004 is ingediend.

2.5. Appellant stelt dat toen de voorzieningen waren geplaatst, hij op 9 december 2003 het daarvoor geldende aanvraagformulier heeft ingevuld en na telefonisch overleg met de installateur dit formulier nog diezelfde dag naar deze heeft gestuurd met het verzoek de nog ontbrekende informatie toe te voegen en een en ander meteen door te sturen naar het energiebedrijf, zodat de aanvraag nog vóór 16 januari 2004 zou kunnen worden ingediend. De installateur heeft als gevolg van een intern misverstand de aanvraag van appellant langer laten liggen en te laat ingediend bij het energiebedrijf. Appellant betoogt dat de aanvraag buiten zijn schuld te laat is ingestuurd en dat hij door de nalatigheid van de installateur een energiepremie van € 700,00 misloopt. Volgens appellant is artikel II, tweede lid, van de Intrekkingsregeling op zijn situatie dan ook van toepassing.

2.6. Dit betoog faalt. Terecht heeft verweerder zich bij de bestreden beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat nu de plaatsing en het in gebruik nemen van de energiebesparende voorzieningen vóór 16 januari 2004 heeft plaatsgevonden, de te late indiening van de aanvraag aan appellant dient te worden tegengeworpen. Hoewel zeker niet uitgesloten kan worden, dat appellant bij juiste behandeling van zijn aanvraag door de installateur tijdig het aanvraagformulier zou hebben ingediend en daarmee recht zou hebben gehad op een energiepremie, moet worden geoordeeld dat de aanvrager te allen tijde zelf verantwoordelijk blijft voor de correcte en tijdige indiening van de aanvraag en dat dit ook geldt indien appellant de aanvraag door een ander laat indienen, zoals verweerder terecht heeft overwogen. De termijnoverschrijding dient voor risico en rekening van appellant te blijven. Voor toepassing van artikel II, tweede lid, van de Intrekkingsregeling bestond geen aanleiding.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Meurs-heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2006

47.