Uitspraak 200700399/1


Volledige tekst

200700399/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mls Recycling B.V.", gevestigd te Stadskanaal,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Stadskanaal (hierna: de raad) bij besluit van 24 april 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Onstwedde, Alteveer en Mussel".

Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mls Recycling B.V." (hierna: Mls Recycling) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2007, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2007, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2007, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht. Mls Recycling, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], het college alsmede [partijen] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Er zijn nog stukken ontvangen van Mls Recycling, [appellant sub 3] en de raad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2007 waar Mls Recycling, vertegenwoordigd door mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, [appellant sub 3], in persoon, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. W.M. de Boer, alsmede het college, vertegenwoordigd door G. Folmer, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Verder zijn als partijen gehoord de raad, vertegenwoordigd door P.J. Arkema, ambtenaar in dienst van de gemeente, alsmede [partij A].

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat het college de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat het het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de kernen Onstwedde, Alteveer en Mussel.

Het beroep van Mls Recycling

2.3. Mls Recycling stelt zich op het standpunt dat aan haar gronden nabij de Barkelazwet te Alteveer ten onrechte de bestemming "Groenvoorzieningen" is toegekend.

2.3.1. De plankaart kent aan de gronden van appellant aan de Barkelazwet te Alteveer de bestemming "Groenvoorzieningen" toe.

Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op kaart voor "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. bermen en beplantingen;

c. voet- en fietspaden;

d. water;

e. gebouwen voor beheer en onderhoud van de onder sub a tot en met d genoemde functies;

waarbij de bestaande landschappelijke waarden in stand worden gehouden en met daaraan ondergeschikt:

f. parkeervoorzieningen;

g. speelvoorzieningen;

h. ijsbaan

met de daarbij behorende verhardingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten.

2.3.2. Het plan heeft blijkens de plantoelichting in hoofdzaak een consoliderend karakter. De Afdeling neemt gezien de stukken en het verhandelde ter zitting aan dat voor de gronden van Mls Recycling is beoogd om de bestaande situatie als zodanig te bestemmen.

Blijkens het deskundigenbericht maken de gronden van Mls Recycling deel uit van het voormalige fabrieksterrein van de aardappelzetmeelfabriek "Avebe". De gronden worden al geruime tijd niet meer onderhouden en zijn deels verhard. Verder zijn op de gronden restanten van fabrieksgebouwen aanwezig. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de Afdeling niet staande worden gehouden dat met de toekenning van de bestemming "Groenvoorzieningen" aan de gronden van Mls Recycling, de bestaande situatie als zodanig is bestemd. Dat het voorheen geldende plan "Alteveer 1998" aan de desbetreffende gronden de met de bestemming "Groenvoorzieningen" vergelijkbare bestemming "Groene ruimten" toekende, is in dit verband niet van belang, aangezien laatstgenoemde bestemming blijkens het deskundigenbericht niet is gerealiseerd.

Het voorgaande klemt te meer nu niet duidelijk is of de bestemming "Groenvoorzieningen" voor de gronden van Mls Recycling binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat Mls Recycling niet voornemens is om de bestemming "Groenvoorzieningen" zelf te realiseren, nu zij op haar gronden bedrijfsactiviteiten wenst te ontplooien. Tevens neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat in de plantoelichting ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid is volstaan met de opmerking dat aan het plan, voor zover hier van belang, geen kosten zijn verbonden.

2.3.3. De conclusie is dat hetgeen Mls Recycling heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" dat ziet op haar gronden nabij de Barkelazwet te Alteveer is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Door niettemin in zoverre goedkeuring aan het plan te verlenen, heeft het college gehandeld in strijd met voormeld artikel in samenhang bezien met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.3.4. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormeld plandeel dient te worden vernietigd. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan.

In verband met het voorgaande behoeft het beroep van Mls Recycling geen verdere bespreking.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4]

2.4. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] stellen zich op het standpunt dat ten onrechte is voorzien in de bevoegdheid om het plan zodanig te wijzigen dat tussen de Luringstraat en de Heideweg in Onstwedde woningbouw kan worden gerealiseerd. Daartoe voeren zij aan dat de locatie aan de Tellingerweg/Duinweg geschikter is voor woningbouw en dat moet worden gevreesd voor de gevolgen voor de flora en fauna, de ter plaatse aanwezige landschappelijke en archeologische waarden, de bodemkwaliteit, de luchtkwaliteit, geluid- en verkeershinder. [appellant sub 4] voert verder aan dat de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid onvoldoende is begrensd en dat geen behoefte bestaat aan woningbouw.

2.4.1. De plankaart kent aan de gronden tussen de Luringstraat en de Heideweg, aan de rand van Onstwedde, de bestemming "Agrarische doeleinden" en de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid naar woondoeleinden, groenvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden" toe.

Ingevolge artikel 20.7 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat:

b. de bestemming van de gronden die op kaart zijn voorzien van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid naar woondoeleinden, groenvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden" wordt gewijzigd naar de bestemmingen "Woondoeleinden 1", "Woondoeleinden 2", "Woondoeleinden 3", "Woondoeleinden 4", "Woondoeleinden 5", "Woondoeleinden gestapeld", "Groenvoorzieningen" en/of "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" mits:

1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een hoger verkregen grenswaarde;

2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

3. de te realiseren woningen in overeenstemming zijn met het gemeentelijk en provinciale woningbeleid.

c. Bij de onder b bedoelde wijzigingsbevoegdheden zijn de in de toelichting opgenomen structuurvisies wat betreft bebouwings-, wegen- en groenstructuur leidend bij de opzet van de wijzigingsplannen.

d. Bij de voorbereiding van de onder b bedoelde wijzigingsbevoegdheden, zal rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit.

e. Bij de voorbereiding van de onder b bedoelde wijzigingsbevoegdheden zal verkennend onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden. Indien het verkennend onderzoek hiertoe aanleiding geeft wordt advies ingewonnen bij de provinciaal archeoloog.

2.4.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2006, no. 200600223/1 , volgt dat bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid geen onderzoek behoeft te worden uitgevoerd naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de door toepassing van die bevoegdheid eventueel mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in verband met artikel 20.7 van de planvoorschriften geen onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit nodig is.

2.4.3. In de plantoelichting worden de landschappelijke kenmerken opgesomd van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust. Aangegeven wordt onder meer dat bosaanplant en beduidende hoogteverschillen aanwezig zijn alsmede dat het gaat om een veldontginning tussen de noord-es en het dorp. Vast staat dat de landschappelijke waarden van het betrokken gebied worden aangetast wanneer, na wijziging van het plan, woningbouw ter plaatse wordt gerealiseerd. Uit de stukken blijkt evenwel niet of en zo ja, op welke wijze het belang bij het behoud van de landschappelijke waarden van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust is afgewogen tegen het belang van het kunnen realiseren van woningbouw ter plaatse. Dat de plantoelichting een structuur- of stedenbouwkundige visie bevat die volgens artikel 20.7, onder c, van de planvoorschriften leidend is bij de opzet van een wijzigingsplan voor wat betreft de bebouwings-, wegen- en groenstructuur, maakt dit niet anders, aangezien deze belangenafweging evenmin blijkt uit voormelde structuur- of stedenbouwkundige visie.

2.4.4. In het rapport van Bügel Hajema van 6 oktober 2004, kenmerk 244.000.01.10.10, wordt ingegaan op de gevolgen voor de flora en fauna indien, na wijziging van het plan, woningbouw in Onstwedde wordt gerealiseerd. Daarbij wordt er van uitgegaan dat de locatie waar woningbouw kan worden gerealiseerd aan de westzijde wordt begrensd door een bos. Uit het deskundigenbericht volgt evenwel dat ook dit bos gedeeltelijk deel uitmaakt van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust, zodat op het beboste gedeelte van deze gronden waarop de wijzigingsbevoegd rust, na wijziging van het plan, woningbouw kan worden gerealiseerd. Niet is gebleken dat in zoverre onderzoek is verricht naar de gevolgen voor de flora en fauna. Verder is niet gebleken dat onderzoek is verricht naar de bodemkwaliteit en de archeologische waarden van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust alsmede de ter plaatse optredende geluidbelasting vanwege het wegverkeer.

2.4.5. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat voor het opnemen van de in artikel 20.7 van de planvoorschriften neergelegde wijzigingsbevoegdheid de relevante feiten en af te wegen belangen onvoldoende zijn onderzocht. Voor zover uit de paragrafen 4.1, 4.4 en 4.7 van de plantoelichting alsmede de redactie van artikel 20.7 van de planvoorschriften moet worden afgeleid dat is beoogd om het onderzoek naar de bodemkwaliteit, de archeologische waarden en de geluidbelasting vanwege het wegverkeer geheel door te schuiven naar de voorbereiding van het besluit waarbij toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, overweegt de Afdeling het volgende. Reeds bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid die woningbouw mogelijk maakt, moet worden beoordeeld of woningbouw in het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in beginsel aanvaardbaar is. Deze beoordeling kan niet op een juiste wijze plaatsvinden, indien in zoverre de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen ontbreekt.

2.4.6. De Afdeling is verder van oordeel dat onvoldoende duidelijk is in welke gevallen en op welke wijze van de in artikel 20.7 van de planvoorschriften neergelegde wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in voormeld artikel niet is vastgelegd hoeveel woningen, na wijziging van het plan, ten hoogste mogen worden gerealiseerd. Dit aantal is alleen afhankelijk van de oppervlakte van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust. Uit de planvoorschriften volgt voorts niet wat de maximale bouwhoogte is in het geval dat woongebouwen als bedoeld in de bestemming "Woondoeleinden gestapeld" worden gerealiseerd. Verder is er geen blijk van gegeven dat is onderzocht of met het plan de Wet geluidhinder niet wordt doorkruist. Uit artikel 76, eerste lid, van deze wet volgt dat reeds bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorend tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen en van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht worden genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 van de Wet geluidhinder als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

2.4.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat artikel 20.7 van de planvoorschriften is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door dit planvoorschrift niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met voormelde artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.4.8. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 20.7 van de planvoorschriften dient te worden vernietigd. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan.

In verband met het voorgaande behoeft het beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] geen verdere bespreking.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.5. [appellant sub 3] stelt zich op het standpunt dat [meubeltoonzaal] aan de [locatie] te [plaats] ten onrechte de mogelijkheid wordt geboden om uit te breiden. In dit verband voert hij onder meer aan dat een uitbreiding van de meubeltoonzaal de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de omgeving aantast en zich niet verdraagt met het provinciale en gemeentelijke beleid terzake. [appellant sub 3] stelt zich verder op het standpunt dat het bouwvlak voor het naast de meubeltoonzaal gelegen museum annex herberg Slaait'nhoes aan De Hörn 5 op de plankaart niet correct is ingetekend.

2.5.1. Volgens het college voorziet het plan in een uitbreiding van de meubeltoonzaal met ongeveer 700 m2. In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat deze uitbreiding weliswaar een aantasting van de gebiedstypering met zich brengt, maar dat het plan voldoende waarborgen biedt voor een goede ruimtelijke inpassing. De uitbreiding van de meubeltoonzaal is verder niet in strijd met het relevante beleid, aldus het college.

2.5.2. De plankaart kent aan de gronden ter plaatse van [meubeltoonzaal] aan de [locatie] de bestemming "Detailhandelsdoeleinden 2" toe.

Ingevolge artikel 16.1, onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Detailhandelsdoeleinden 2" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen voor volumineuze detailhandel.

Ingevolge artikel 16.2, eerste lid, gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen:

a. een gebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

(...)

c. de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste 7 meter bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;

d. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 11 meter bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.

Ingevolge artikel 29 kan de door de kaart en voorschriften geboden ruimte ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

2.5.3. Voor zover [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat de uitbreiding van de meubeltoonzaal in strijd is met paragraaf 3 van hoofdstuk 3.1 van het Provinciaal Omgevingsplan II (hierna: het POP II) over de uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in landelijk gebied, overweegt de Afdeling dat Onstwedde op kaart 1 van het POP II niet als landelijk, maar als stedelijk gebied wordt aangemerkt. Voor zover [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat de uitbreiding in strijd is met het gestelde in paragraaf 11 van hoofdstuk 3.2 van het POP II over winkelvoorzieningen en detailhandel, overweegt de Afdeling dat deze paragraaf van het POP II betrekking heeft op stedelijke centra en Onstwedde op voormelde kaart niet als stedelijk centrum wordt aangemerkt. Het POP II is in zoverre niet van belang voor de uitbreiding van de meubeltoonzaal.

Voor zover [appellant sub 3] zich heeft beroepen op het gestelde in paragraaf 3 van hoofdstuk 3.1 van het POP II over bedrijvigheid buiten kernzones, paragraaf 19 van hoofdstuk 3.3 van het POP II over landschapskenmerken, paragraaf 20 van hoofdstuk 3.3 van het POP II over cultuurhistorische en landschappelijke waarden, paragraaf 22 van hoofdstuk 3.3 van het POP II over natuur buiten de ecologische hoofdstructuur, de nota van het provinciaal bouwheerschap in de provincie Groningen over de wenselijkheid van een beeldkwaliteitsplan, het gemeentelijke structuurplan 1998 over het gebied De Hörn alsmede de detailhandelsstructuurvisie over bedrijvenpark Stadskanaal, overweegt de Afdeling dat het hierbij gaat om beleidsuitspraken die niet meebrengen dat in het betrokken gebied geen ruimtelijke ontwikkelingen meer kunnen plaatsvinden. De uitbreiding van de meubeltoonzaal is daarom niet met voormelde beleidsuitspraken in strijd.

2.5.4. Het gebied waar de meubeltoonzaal ligt, behoort tot de zuidrand van Onstwedde. Niet in geschil is dat de zuidrand van Onstwedde wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden.

Het op de plankaart ingetekende bouwvlak voor de meubeltoonzaal omvat zowel de bestaande gebouwen als een uitbreiding daarvan in de richting van museum annex herberg Slaait'nhoes aan De Hörn 5. Voor zover het bouwvlak betrekking heeft op de uitbreiding van de meubeltoonzaal, bestrijkt dit blijkens het deskundigenbericht niet een oppervlakte van ongeveer 700m2 waarvan het college in het bestreden besluit is uitgegaan, maar een oppervlakte van ongeveer 900 m2. Behalve de bepalingen over de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bevat het plan verder geen waarborgen voor een ruimtelijke inpassing van de uitbreiding van de meubeltoonzaal. Voor zover het college heeft betoogd dat artikel 29 van de planvoorschriften met zich brengt dat de maatvoering van de uitbreiding aan de omgeving kan worden aangepast, overweegt de Afdeling dat welstandscriteria de bouwmogelijkheden die een plan biedt niet mogen doorkruisen.

Gezien het voorgaande heeft het college onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom de uitbreiding van de meubeltoonzaal vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.

2.5.5. Blijkens het deskundigenbericht is de vorm van het bouwvlak voor het perceel De Hörn 5 op de plankaart niet ingetekend overeenkomstig de op 2 december 1994 verleende bouwvergunning voor het vergroten van een museum annex restaurant op dit perceel. Hetgeen de raad ter zitting naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenbericht op dit punt. Nu de op de plankaart aangegeven vorm van het bouwvlak voor het perceel De Hörn 5 afwijkt van voormelde bouwvergunning, kan niet worden uitgesloten dat abusievelijk een gedeelte van de ter plaatse aanwezige bebouwing niet als zodanig is bestemd.

2.5.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met bestemming "Horeca-doeleinden" dat ziet op het perceel De Hörn 5 te Onstwedde in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang bezien met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. In het aangevoerde wordt tevens aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Detailhandelsdoeleinden 2" dat ziet op de uitbreiding van de meubeltoonzaal aan de Hardingstraat 1 te Onstwedde, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet berust op een deugdelijke motivering.

2.5.7. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voormelde planonderdelen dient te worden vernietigd. Nu wat betreft het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden" dat ziet op het perceel De Hörn 5 te Onstwedde rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan.

In verband met het voorgaande behoeft het beroep van [appellant sub 3] geen verdere bespreking.

Proceskosten

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van Mls Recycling en [appellant sub 4] te worden veroordeeld.

Wat betreft [appellant sub 2] en [appellant sub 3] is niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van Mls Recycling B.V., [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 12 december 2006 voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" dat ziet op de gronden van Mls Recycling B.V. nabij de Barkelazwet te Alteveer, het plandeel met de bestemming "Detailhandelsdoeleinden 2" dat ziet op de uitbreiding van de meubeltoonzaal aan de Hardingstraat 1 te Onstwedde, het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden" dat ziet op het perceel De Hörn 5 te Onstwedde alsmede aan artikel 20.7 van de planvoorschriften;

III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" dat ziet op de gronden van Mls Recycling B.V. nabij de Barkelazwet te Alteveer, het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden" dat ziet op het perceel De Hörn 5 te Onstwedde alsmede aan artikel 20.7 van de planvoorschriften;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover het de onder III genoemde planonderdelen betreft;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van de bij onderstaande appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten:

- aan Mls Recycling B.V. en [appellant sub 4] elk een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdenvijf euro), in beide gevallen geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de provincie Groningen aan Mls Recycling B.V. en [appellant sub 4] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Groningen aan onderstaande appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- aan Mls Recycling B.V. een bedrag van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro);

- aan [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] elk een bedrag van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro).

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008

399.