Uitspraak 200704645/1


Volledige tekst

200704645/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bizon Mediagroep B.V., gevestigd te Amstelveen,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2540 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 mei 2007 in het geding tussen:

Bizon Mediagroep B.V.,

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) Bizon Mediagroep B.V. onder oplegging van een dwangsom gelast om de zonder bouwvergunning aangebrachte reclameobjecten, vermeld op de bijgevoegde lijst, in de gemeente Deventer te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 9 oktober 2006 heeft het college het daartegen door Bizon Mediagroep B.V. gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door Bizon Mediagroep B.V. ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Bizon Mediagroep B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2007.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bizon Mediagroep B.V. heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2008, waar Bizon Mediagroep B.V., vertegenwoordigd door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door F.W.H.M. Helmich, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De in geding zijnde reclameobjecten zijn frames waarin een reclameposter van het zogenoemde A0 formaat kan worden opgehangen. De frames zijn door Bizon Mediagroep B.V. bevestigd aan diverse bouwwerken met een nutsvoorziening zoals transformatorhuisjes.

2.2. Bizon Mediagroep B.V. betoogt dat de rechtbank, door de Woningwet als wettelijk kader te hanteren, ten onrechte is voorbijgegaan aan het onderscheid tussen commerciële en niet-commerciële reclame-uitingen. Volgens Bizon Mediagroep B.V. had het college op grond van artikel 10 van het EVRM, waarin dit onderscheid wel wordt gemaakt, in ieder geval niet handhavend kunnen optreden tegen niet-commerciële reclame-uitingen.

2.2.1. Het handhavend optreden tegen de frames en posters op grond van de Woningwet levert een inmenging op in het door artikel 10, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) beschermde recht van Bizon Mediagroep B.V. op vrijheid van meningsuiting. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 april 2006 in zaak nr. 200505829/1 , kan in een geval waarin aan de totstandkoming van een bouwwerk - bezien vanuit een oogpunt van hinder van omwonenden - zwaarwegende bezwaren zijn verbonden, een (bouw)verbod dat een dergelijk nadeel wegneemt noodzakelijk worden geacht ter bescherming van de rechten van anderen, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het EVRM.

Bij de beantwoording van de vraag of het beoogde bouwwerk onevenredig bezwarend is voor anderen, dient, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 januari 1996 in zaak nr. H01.95.0253 (Gst. 1996, 7034, 7), aandacht te worden geschonken aan onder meer de vormgeving van het bouwwerk en de aard van zijn omgeving. Anders dan Bizon Mediagroep B.V. stelt, kunnen redelijke eisen van welstand daarbij worden aangemerkt als een belang waarvoor een beperking van het recht op grond van het tweede lid kan worden gerechtvaardigd.

Gelet op de negatieve welstandsadviezen van de adviesraad welstand Het Oversticht (hierna: de adviesraad) van 17 januari 2006 en 13 april 2006, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de frames en posters onevenredig bezwarend zijn voor omwonenden. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het handhavend optreden tegen de frames en posters op grond van de Woningwet niet in strijd is met artikel 10 van het EVRM. Het betoog faalt.

2.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet wordt onder bouwen verstaan het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van dat artikel, is het eerste lid niet van toepassing op het bouwen in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), voor zover hier van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

1° de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,

2° de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en

3° het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

2.4. Bizon Mediagroep B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor de frames en posters geen bouwvergunning is vereist, zodat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden op grond van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. Hiertoe voert zij aan dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de posters die onder het regime van handelsreclame vallen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening Deventer 1994 en de frames die bouwvergunningvrij zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb.

2.4.1. De transformatorhuisjes moeten worden aangemerkt als bouwwerken, het aanbrengen van de frames hieraan als het veranderen van die bouwwerken. Het aanbrengen van de frames moet dan ook worden beschouwd als bouwen in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Anders dan Bizon Mediagroep B.V. betoogt zijn de frames niet aan te merken als tijdelijke constructies, nu zij bedoeld zijn om permanent ter plaatse te functioneren.

2.4.2. Niet meer in geschil is dat voor de frames, voor zover die zijn aangebracht aan transformatorhuisjes binnen een beschermd stadsgezicht, gelet op het bepaalde in artikel 43, tweede lid, aanhef en onder b, van de Woningwet een bouwvergunning is vereist.

Ten aanzien van de frames die zijn aangebracht aan transformatorhuisjes buiten het beschermd stadgezicht heeft de rechtbank terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 1998 in zaak nr. H01.97.0843 (BR 1998, p. 754). Evenals in die uitspraak heeft de Afdeling in haar uitspraak van 7 december 2005, nr. 200502261/1 (BR 2006, p. 354) overwogen dat de betrokken transformatorhuisjes er als drager van reclameframes een functie bij krijgen die wezenlijk verschilt van de functie die ze daarvoor al hadden. Er vindt, anders dan Bizon Mediagroep B.V. aanvoert, wijziging plaats in het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik van de transformatorhuisjes, zodat niet wordt voldaan aan het vereiste van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, sub 3 van het Bblb. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.4.3. De rechtbank heeft voorts terecht, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2006, nr. 200503639/1 overwogen dat geen onderscheid moet worden gemaakt tussen de frames en de posters nu de frames ruimte bieden voor de posters, zodat de invulling van de frames mede in aanmerking moet worden genomen bij de beschouwing van de uitstraling ervan bezien vanuit het oogpunt van welstand. Dientengevolge heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de frames en posters onder de Woningwet vallen en niet onder de Algemene Plaatselijke Verordening Deventer 1994.

2.5. Nu er geen bouwvergunning voor het aanbrengen van de frames en posters is verleend, is gebouwd in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

2.6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.7. Bizon Mediagroep B.V. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de welstandsadviezen van de adviesraad van 17 januari 2006 en 13 april 2006 niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, zodat het college ze niet aan zijn besluit van 6 juni 2006 ten grondslag had mogen leggen. Zij voert daartoe aan dat de adviesraad ten onrechte voor alle transformatorhuisjes een negatief advies heeft uitgebracht en daarmee voorbij is gegaan aan de meerwaarde die de frames en posters voor de omgeving kunnen hebben.

2.7.1. Het college mag, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derdebelanghebbende een deskundigenrapport overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de adviesraad naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het Beeldkwaliteitsprotocol buitenruimte van KAW architecten en adviseurs dat Bizon Mediagroep B.V. eerst in hoger beroep heeft overgelegd, is in algemene bewoordingen gesteld en daarin wordt niet specifiek ingegaan op de desbetreffende bouwwerken. Een motivering op welke punten de welstandsadviezen tekortschieten ontbreekt dan ook, waardoor het protocol, indien al bedoeld als deskundig tegenadvies, geen twijfel oplevert over de deugdelijkheid van de welstandsadviezen. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat, de negatieve adviezen van de adviesraad in aanmerking genomen, geen concreet zicht op legalisatie bestond.

2.8. Bizon Mediagroep B.V. betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel identieke situaties wel toestaat in zogenoemde abri's. Het college heeft zijn standpunt dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel onderbouwd met het advies van de adviesraad van 18 januari 2007. In dat advies wordt vermeld dat een reclameframe, anders dan bij transformatorhuisjes het geval is, een geïntegreerd onderdeel uitmaakt van de abri. In tegenstelling tot transformatorhuisjes wordt in abri's naast de reclame ook functionele informatie geplaatst en past reclame in de sociaal-culturele context van de abri als ontmoetings- en verzamelplaats van mensen. Voorts vermeldt het advies dat transformatorhuisjes door de reclame niet langer onopvallende functionele elementen in de omgeving zijn. Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat legalisatie niet in de rede ligt.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Steinebach-de Wit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008

328-560.