Uitspraak 200505172/1


Volledige tekst

200505172/1.
Datum uitspraak: 1 maart 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1083 van de rechtbank Amsterdam van 10 mei 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2003 heeft het dagelijks bestuur van Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van 16 woningen met bergingen en een parkeergarage op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 3 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 10 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 augustus 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

Bij brief van 18 augustus 2005 heeft vergunninghoudster een reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2006, waar appellant in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.F. Heijsen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Appellant komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur hem terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren omdat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning aan vergunninghoudster.

2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.3. Vooropgesteld wordt dat het een bouwplan van gemiddelde omvang betreft ten opzichte van de binnenstedelijke omgeving waar appellant woonachtig is.

Vast staat dat appellant geen zicht heeft op het bouwplan. Zijn woning wordt door een ziekenhuis, twee woonblokken en een tussengelegen straat van het bouwplan gescheiden. Hemelsbreed bedraagt de afstand van de woning van appellant tot het bouwplan circa 200 meter. Anders dan appellant betoogt, is niet aannemelijk dat het bouwplan een negatieve invloed zal hebben op de luchtkwaliteit in zijn woonomgeving. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op het perceel voorheen een bouwmarkt was gevestigd. Een (relevante) toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de wijziging van de functie van het perceel van bouwmarkt naar wonen, is niet te verwachten. Tevens wordt in aanmerking genomen dat het verkeer naar en van de betrokken woningen slechts een geringe bijdrage levert aan de totale verkeersstromen langs de woning van appellant.

Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat appellant door het bestreden besluit niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt, zodat het dagelijks bestuur de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Aan de bespreking van hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd wordt gelet op het vorenstaande niet toegekomen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2006

66-422.