Uitspraak 200608414/1


Volledige tekst

200608414/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de stichting "Stichting Federatie Bewonerscomités Nieuw Crooswijk", gevestigd te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "MultiAction Vastgoed B.V.", gevestigd te Rotterdam, en andere,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. de vereniging "Belangenvereniging Huiseigenaren Schutterskwartier", gevestigd te Rotterdam,
7. [appellanten sub 7], wonend te [woonplaats],
8. [appellanten sub 8], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Rotterdam (hierna: de gemeenteraad) het bestemmingsplan "Nieuw Crooswijk" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 november 2006, kenmerk DRM/ARW/06/3196A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 21 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2006, [appellant sub 2] bij brief van 3 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2006, de stichting "Stichting Federatie Bewonerscomités Nieuw Crooswijk" (hierna: Stichting Bewonerscomités) bij brief van 28 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2006, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "MultiAction Vastgoed B.V." (hierna: MultiAction Vastgoed) en andere bij brief van 29 december 2006, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, [appellant sub 5] bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 2 januari 2007, de vereniging "Belangenvereniging Huiseigenaren Schutterskwartier" (hierna: Belangenvereniging Schutterskwartier) bij brief van 31 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2007, [appellanten sub 7] bij brief van 5 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, en [appellanten sub 8] bij brief van 1 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 5] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 30 januari 2007. Belangenvereniging Schutterskwartier heeft haar beroep aangevuld bij brief van 30 januari 2007. [appellanten sub 8] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 1 februari 2007.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De commanditaire vennootschap "OntwikkelingsCombinatie Nieuw Crooswijk C.V." (hierna: OCNC) en de stichting "Stichting Woningbedrijf Rotterdam" (hierna: Woningbedrijf Rotterdam) zijn als partij tot het geding toegelaten.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 24 september 2007 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van Stichting Bewonerscomités en de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van OCNC en Woningbedrijf Rotterdam, Stichting Bewonerscomités en de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2008, waar [appellant sub 2], in persoon, Stichting Bewonerscomités, vertegenwoordigd door ir. E.U. Poot, drs. ir. W.F. de Kovel en drs. E.M. Korevaar, MultiAction Vastgoed en andere, vertegenwoordigd door Y.A. de Boer, [appellant sub 5], in persoon, Belangenvereniging Schutterskwartier, vertegenwoordigd door H. Pak, [appellanten sub 7], in de persoon van [gemachtigde], [appellanten sub 8], beiden in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.J. Molenwijk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door H. Elmendorp, ir. J. van Kooten, ir. J. van de Ree, drs. R. Meijer, ir. B. Duursma en ir. W. Clerx, allen ambtenaar van de gemeente, en OCNC en Woningbedrijf Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, mr. A.J.L. Claassen, ir. K.A. van Berk, A.M. Biesheuvel, ir. J. van Rooij en ir. E. Schouten. [appellant sub 1] is niet verschenen.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 januari 2007 zijn de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase; Stb. 350) en het Besluit geluidhinder in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wet en dit besluit doorgevoerde wijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding.

Ontvankelijkheid

2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.3. [appellant sub 1] houdt kantoor op het perceel [locatie 1] op een afstand van hemelsbreed meer dan 4.000 meter tot de grens van het plangebied. [appellant sub 5] is woonachtig op het perceel [locatie 2] op een afstand van hemelsbreed ongeveer 1.800 meter tot de plangrens. Deze afstanden zijn naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat, ondanks deze afstanden, een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken.

De conclusie is dat beide appellanten geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn bij het bestreden besluit en dat zij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO geen beroep kunnen instellen.

De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 5] zijn niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.4. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het plan

2.5. Het bestemmingsplan ziet op de wijk Nieuw Crooswijk en op een gedeelte van de wijk Oud Crooswijk (Tamboerbuurt). Met het plan wordt door grootschalige sloop van bebouwing en verlegging van rooilijnen voorzien in een grotendeels nieuwe stedenbouwkundige structuur voor Nieuw Crooswijk ter verbetering van de leefbaarheid. Van de ongeveer 2.100 woningen in Nieuw Crooswijk zullen er ongeveer 300 behouden blijven. Er zullen maximaal 1.753 nieuwe woningen worden gebouwd.

Deskundigenbericht

2.6. OCNC en Woningbedrijf Rotterdam hebben hun verzoek om delen van het deskundigenbericht bij de beoordeling van de beroepen buiten beschouwing te laten, ter zitting ingetrokken.

Inspraak en behandeling zienswijzen

2.7. Stichting Bewonerscomités voert aan dat verweerder heeft miskend dat er onvoldoende ruimte is geweest voor inspraak en zienswijzen aangezien de gemeenteraad een maand na vaststelling op 3 februari 2005 van het Masterplan Nieuw Crooswijk (hierna: het masterplan) heeft toegezegd al het mogelijke te zullen doen om het masterplan te realiseren. Appellante wijst in dit verband op het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst Nieuw Crooswijk (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) op 15 maart 2005.

[appellant sub 2] maakt bezwaar tegen de wijze waarop de gemeenteraad de zienswijzen heeft behandeld. Appellant heeft bij brief van 15 februari 2006 verschillende klachten kenbaar gemaakt over de wijze waarop het horen op 14 februari 2006 heeft plaatsgevonden. Voorts voert hij aan dat ten onrechte niet inhoudelijk op de ingebrachte reacties is ingegaan.

Belangenvereniging Schutterskwartier acht de weerlegging van de zienswijzen en bedenkingen door de gemeenteraad onderscheidenlijk verweerder te summier.

2.7.1. Ingevolge de WRO vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. De mogelijkheid van inspraak over het masterplan en het voorontwerp van het bestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de WRO geregelde procedure. Eventuele tekortkomingen in het kader van die inspraakmogelijkheden kunnen dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten met zich brengen.

Voorts verzet artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen dat de gemeenteraad en verweerder de zienswijzen onderscheidenlijk bedenkingen samengevat weergeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze of bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van de gemeenteraad onderscheidenlijk het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Uit de reactie van de gemeenteraad op de ingestelde beroepen blijkt dat de brief van [appellant sub 2] van 15 februari 2006 ter informatie aan de gemeenteraad en ter behandeling aan de raadscommissie voor ruimtelijke ordening is gezonden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het achterwege blijven van een antwoord op de brief moet leiden tot het oordeel dat de zienswijze van [appellant sub 2] onjuist of anderszins ondeugdelijk bij de besluitvorming is betrokken.

Amendement en samenwerkingsovereenkomst

2.8. Stichting Bewonerscomités voert, onder verwijzing naar het door de gemeenteraad bij de planvaststelling aangenomen amendement, aan dat de samenwerkingsovereenkomst met daarin de faseringsregeling ten onrechte niet met het vastgestelde plan ter inzage is gelegd. Voorts is het amendement dat ziet op een goedkeuringsbevoegdheid voor de gemeenteraad ten aanzien van verdere deelprojecten, ten onrechte niet in het plan tot uitdrukking gebracht. Appellante acht dit met name nodig omdat de sloop van gebouwen door een verschuiving van de meeste rooilijnen hard in het plan is neergelegd.

Belangenvereniging Schutterskwartier acht het plan zonder de in het amendement bedoelde goedkeuringsbevoegdheid voor de gemeenteraad strijdig met het rechtzekerheidsbeginsel en doel en strekking van de WRO.

[appellanten sub 7] zijn van mening dat het amendement zich niet verdraagt met het gedetailleerde karakter van het bestemmingsplan.

2.8.1. De gemeenteraad wijst erop dat het amendement niet de opzet van het bestemmingsplan betreft, maar de uitvoering daarvan. Het amendement komt neer op een invulling van de samenwerkingsovereenkomst in die zin dat de instemming met een deelproject door de gemeenteraad moet worden gegeven. Het amendement bevat als zodanig geen elementen die nopen tot wijziging van het bestemmingsplan. Wanneer de invulling van een deelproject niet binnen het voorliggende bestemmingsplan kan worden gerealiseerd, zal op dat moment planherziening moeten worden overwogen, aldus de gemeenteraad.

2.8.2. De samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen de gemeente Rotterdam en OCNC, bestaande uit Woningbedrijf Rotterdam, Proper Rotterdam B.V. en ERA Bouw B.V.. Voor zover in dit kader van belang is in de samenwerkingsovereenkomst bepaald dat tussen partijen overeenstemming dient te bestaan over de deelprojecten alvorens tot realisering van een realisatiefase kan worden overgegaan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen en besloten dat aan hem ter goedkeuring zullen worden voorgelegd de deelprojecten zoals deze zijn genoemd in overweging F van de samenwerkingsovereenkomst waarbij geldt dat er geen overeenstemming bereikt kan worden zoals bedoeld in die overweging indien hij daar niet mee instemt. Een uitzondering is gemaakt voor de al vastgelegde deelprojecten tot en met het Wandeloordgebied.

2.8.3. Ingevolge artikel 26 van de WRO wordt het bestemmingsplan zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken. De bestemmingsplanprocedure wordt gekenmerkt door een getrapt stelsel, waarbij het inbrengen van zienswijzen en bedenkingen in beginsel een vereiste is om beroep in te kunnen stellen. Teneinde de betrokkene in staat te stellen om tegen het plan, zoals dat door de gemeenteraad is vastgesteld, gemotiveerd bedenkingen bij verweerder te kunnen inbrengen, is vereist dat niet alleen het plan ter inzage wordt gelegd, doch tevens de daarop betrekking hebbende stukken.

2.8.4. In de publicatie inzake de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan is melding gemaakt van het door de gemeenteraad aangenomen amendement waarbij tevens de samenwerkingsovereenkomst is genoemd. Naar uit de publicatie volgt en ook ter zitting is gebleken heeft de samenwerkingsovereenkomst zelf niet met het bestemmingsplan ter inzage gelegen. De samenwerkingsovereenkomst ziet op de uitvoering van het bestemmingsplan. In hetgeen in deze overeenkomst is opgenomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit een stuk is dat moet worden geacht betrekking te hebben op het plan en dat voor de beoordeling daarvan redelijkerwijs nodig was. De overeenkomst staat los van de vraag of het plan voorziet in een goede ruimtelijke ordening en ook overigens voldoet aan de eisen van de WRO. De Afdeling ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij zijn besluit omtrent goedkeuring van het plan heeft gehandeld in strijd met artikel 26 van de WRO.

2.8.5. Het amendement houdt een beperkte nadere invulling in van de samenwerkingsovereenkomst door erin te voorzien dat de gemeenteraad betrokken blijft bij de deelprojecten en de volgende fasen. Hij kan aldus zicht houden op nut en noodzaak van de voorgestelde sloop- en bouwactiviteiten en zo nodig een nieuwe afweging maken. Het amendement brengt geen wijziging van het bestemmingsplan met zich en laat onverlet dat uitgangspunt is en blijft de verwezenlijking van het bestemmingsplan binnen de daarin neergelegde mogelijkheden. Mocht de gemeenteraad onverhoopt voor een invulling willen kiezen die zich niet verdraagt met het detailniveau van het bestemmingsplan, zal het plan moeten worden herzien. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan vanwege het aangenomen amendement in strijd met doel en strekking van de WRO of het rechtszekerheidsbeginsel is.

Planopzet op hoofdlijnen

2.9. [appellant sub 2] acht de voorgenomen sloop van het grootste deel van de woningen in de wijk te verstrekkend. Veel woningen verkeren volgens hem in goede staat en sloop daarvan is een vorm van kapitaalvernietiging. Ook is ten onrechte niet voorzien in een oplossing voor kansarme bewoners van Nieuw Crooswijk die niet zullen kunnen terugkeren naar de wijk en naar een van de andere herstructureringswijken in de gemeente zullen moeten verhuizen. Voorts is voor slechts 400 woningen voorzien in de aanleg van een tuin. Verder acht appellant de in het plan neergelegde nieuwe rooilijnen te dwingend. De klassieke laanvorm van de Rusthoflaan zal hiermee niet tot zijn recht komen, aldus appellant.

Ook volgens Stichting Bewonerscomités ontbreekt de noodzaak van sloop op de voorziene schaal. Een groot deel van de woningen in Nieuw Crooswijk is recent op hoog niveau gerenoveerd of komt daarvoor in aanmerking. Hiernaar is onvoldoende onderzoek uitgevoerd en ook ontbreekt een sociale analyse naar de kansen en bedreigingen van de huidige inwoners van de wijk. Het plan leidt volgens haar tot een te grote woningdichtheid en voorziet in te veel appartementen, terwijl de behoefte juist is gericht op grondgebonden woningen. Appellante wijst op de in haar opdracht opgestelde alternatieve aanpak, zoals neergelegd in het rapport Nieuw Crooswijk nog nieuwer?!. Meer in het bijzonder stelt appellante het vrijwel geheel slopen van het Schutterskwartier onbegrijpelijk te vinden. Zij pleit voor vernieuwing binnen de bestaande rooilijnen.

Belangenvereniging Schutterskwartier stelt dat de noodzaak van herstructurering van het Schutterskwartier niet is gebleken. Op het door haar ingebrachte alternatief, dat volgens haar in overeenstemming is met het masterplan, is niet serieus ingegaan. Verder komen volgens appellante bouwkundige gebreken en achterstallig onderhoud, uitgezonderd de woningen van de woningcorporatie, niet voor in het Schutterskwartier. Zij acht niet aannemelijk dat de gemeente alle gronden ter uitvoering van het bestemmingsplan binnen de planperiode kan verwerven.

2.10. Verweerder heeft het plan geheel goedgekeurd. Hij sluit zich aan bij het standpunt van de gemeenteraad dat noodzaak bestaat te komen tot een herstructurering van Nieuw Crooswijk door een meer gedifferentieerd woningaanbod en betere voorzieningen. Daarbij wijst hij erop dat Nieuw Crooswijk één van de 56 landelijke aandachtswijken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is die onderdeel uitmaken van het Actieprogramma Herstructurering. Verweerder acht het aan het bestemmingsplan ten grondslag gelegen stedenbouwkundige plan waarmee is beoogd oplossingen te vinden voor de problemen inzake het parkeren, de buitenruimten en de leefbaarheid, aanvaardbaar. Hij acht het plan niet te verstrekkend.

Wat betreft het Schutterskwartier geeft verweerder aan dat het gemeentebestuur het alternatieve plan heeft beoordeeld en geen verbetering heeft geacht ten opzichte van het masterplan. Hij sluit zich daarbij aan en wijst er nog op dat de inbreng van de bewoners er toe heeft geleid dat een deel van de wijk conserverend is bestemd.

2.11. In de plantoelichting is vermeld dat de wijk Nieuw Crooswijk bekend staat als een oude stadswijk met problemen op zowel fysiek als sociaal(economisch) vlak. Sinds het ontstaan van de wijk is er relatief weinig vernieuwd al is er in het kader van de stadsvernieuwing in de jaren '80 van de vorige eeuw wel op grote schaal gerenoveerd. Desalniettemin is een groot aantal woningen kwalitatief slecht en klein. Ook zijn veel bouwblokken smal waardoor er weinig ruimte beschikbaar is voor tuinen. Er is verder weinig groen in de woonbuurt en in veel straten bestaat een hoge parkeerdruk. De wijk heeft een eenzijdige bevolkingsopbouw met veel laaggeschoolden en kansarmen. De wijk dient, aldus nog steeds de plantoelichting, aantrekkelijker te worden gemaakt voor een breed publiek om zo een evenwichtiger bevolkingsopbouw te verkrijgen. De basis voor de herstructurering van Nieuw Crooswijk vormde de aanwijzing van de wijk tot Strategisch Wijkaanpakgebied. De verdere visievorming heeft haar beslag gekregen in de Structuurvisie Nieuwe kijk op Nieuw Crooswijk, vastgesteld in juli 2003. Deze visie is vertaald in het masterplan dat de basis vormt voor het bestemmingsplan. De buurten van Nieuw Crooswijk krijgen een nieuwe verkaveling. Het nieuwe stratenpatroon wordt georiënteerd op de Kerkhoflaan en de Nieuwe Crooswijkseweg. De Paradijslaan en de Rusthoflaan blijven de centrale assen binnen de wijk. Door deze zwaarder aan te zetten met bebouwing, laanbeplanting en brede trottoirs wordt de hoofdstructuur van de wijk helderder. Voorts biedt de nieuwe bouwblokmaat, in tegenstelling tot de huidige smalle bouwblokken, ruimte voor groenvoorzieningen, privéterrassen en privétuinen en gezamenlijke binnenhoven.

2.11.1. In de plantoelichting is verder vermeld dat voor het Schutterskwartier wordt gekozen voor een ruimere opzet met twee bouwblokken in plaats van de huidige verkaveling met drie ondiepe bouwblokken. De oriëntatie verandert van noord-zuid naar oost-west, waardoor de bezonning verbetert en de tussenliggende straat uitzicht geeft op de Rotte. Door de ruimere opzet krijgt deze tussenliggende straat een breed profiel met ruimte voor een plein of plantsoen, aldus de plantoelichting.

Voorts is vermeld dat het alternatieve stedenbouwkundige plan van huiseigenaren uit het Schutterskwartier is getoetst aan het bestuurlijke kader voor de herstructureringsplannen. Het alternatieve plan gaat uit van het deels handhaven van de bestaande structuur van het Schutterskwartier. Door te kiezen voor het handhaven van de Rakstraat en het terugleggen van de rooilijn van de Linker Rottekade dreigt het westelijke blok te klein te worden om tuinen en gebouwde parkeervoorzieningen op het binnenterrein mogelijk te maken. Bovendien behouden de bouwblokken dan een noord-zuid oriëntatie. Het binnenterrein van het oostelijke blok zou daarentegen groter worden dan noodzakelijk is terwijl er geen ruimte resteert voor een openbaar plantsoen van enige omvang zoals in het masterplan is voorzien. Gelet hierop is, aldus de plantoelichting, geconcludeerd dat het alternatieve plan geen verbetering inhoudt ten opzichte van hetgeen in het masterplan is opgenomen.

2.12. Tussen partijen is niet in geschil dat de noodzaak bestaat de leefbaarheid in Nieuw Crooswijk te verbeteren. De gemeenteraad heeft in dat kader gekozen voor een grootschalige herstructurering door sloop en herverkaveling van gronden. Appellanten staan in dit verband een beperkter aanpak voor met op ruimere schaal een behoud van de oude structuur van de wijk. Voor zover appellanten hiermee een beroep doen op het tot dusver geldende bestemmingsplan overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen in een bestemmingsplan andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen, ook indien dit tot een ingrijpend gewijzigde stedenbouwkundige structuur leidt.

De noodzaak tot grootschalige herstructurering is naar het oordeel van de Afdeling voldoende overtuigend onderbouwd. Nog daargelaten de vrijheid die de gemeenteraad in het algemeen toekomt de wijze van aanpak voor een wijk te bepalen, acht de Afdeling door Stichting Bewonerscomités en Belangenvereniging Schutterskwartier onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hen uitgewerkte alternatieven voor de gehele wijk onderscheidenlijk het Schutterskwartier afdoende oplossingen bieden voor de bestaande problemen. Daarbij ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende serieus naar hun plannen zou zijn gekeken. Uit de stukken volgt immers dat de voorgelegde alternatieve plannen van commentaar zijn voorzien en dat de haalbaarheid is afgezet tegen het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende masterplan. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de in het bestemmingsplan neergelegde visie strijdig is met het ten tijde van het bestreden besluit geldende gemeentelijke of provinciale beleid. De stedenbouwkundige en sociale problemen doen zich in meer of mindere mate in vrijwel de gehele wijk voor. Verweerder heeft bij zijn beslissing in redelijkheid van belang kunnen achten dat met een grootschalige herstructurering mogelijkheden ontstaan tot het bouwen van parkeergelegenheden ondergronds en het verruimen en verbreden van het straatbeeld door het verleggen en wijzigen van bestaande rooilijnen. Ook heeft hij van belang kunnen achten dat het verkrijgen van een meer gedifferentieerd woningaanbod in de wijk in belangrijke mate kan worden bevorderd indien voor nieuwbouw wordt gekozen. In dat geval vervallen immers de beperkingen die voortvloeien uit de aard van de huidige woningen. Dat is gekozen voor grotendeels gestapelde bouw heeft verweerder niet onredelijk behoeven te achten gelet op de stedelijke omgeving en de wens een vergelijkbaar aantal nieuwe woningen te kunnen herbouwen. Dat het aantal tuinen daarmee aan beperkingen is gebonden, heeft verweerder aanvaardbaar kunnen achten. Daarbij is de aanleg van groenvoorzieningen op de te bouwen parkeervoorzieningen op de binnenterreinen niet uitgesloten.

Verweerder heeft verder van belang kunnen achten dat het woningbezit in Nieuw Crooswijk voor ruim 90% in handen is van Woningbedrijf Rotterdam, dat deze corporatie deel uitmaakt van de ontwikkelingscombinatie en dat zij wil overgaan tot grootschalige sloop. Uit de ingebrachte bouwkundige rapporten van de woningen in de wijk valt met voldoende zekerheid af te leiden dat een aanzienlijk aantal woningen met ernstige bouwkundige gebreken kampt. In het in goede staat verkeren van woningen, onder meer door de grootschalige renovatie van enige tijd geleden, heeft verweerder geen belemmering voor sloop behoeven te zien. De beslissing inzake sloop komt primair toe aan de eigenaar van de panden en deze moet de afweging maken of dit verantwoord is. Ook in een situatie met bouwkundig goede woningen kan de gemeenteraad, hierin gesteund door Woningbedrijf Rotterdam, kiezen voor een ingrijpende aanpak van de problemen in de wijk. Daarbij komt dat in de planvorming aandacht is besteed aan het behoud van woningen waar dit mogelijk is. Dit heeft erin geresulteerd dat een beperkt aantal woningen behouden kan blijven. Voor zover het plan ertoe leidt dat particuliere woningen moeten worden gesloopt, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze binnen de planperiode zullen kunnen worden verworven. In dat verband is van belang dat de gemeenteraad zal overgaan tot onteigening indien minnelijke verwerving van al die woningen niet mogelijk blijkt te zijn.

Wat betreft de mogelijkheid van terugkeer van huidige bewoners volgt uit de stukken dat is voorzien in een terugkeerregeling alsmede in mogelijkheden tot huisvesting elders. De Afdeling ziet hierin voldoende waarborgen dat met de belangen van de huidige bewoners rekening wordt gehouden.

Gelet op al het voorgaande ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid op hoofdlijnen met de nieuwe stedenbouwkundige structuur voor Nieuw Crooswijk heeft kunnen instemmen. Voor zover de beroepen aanleiding geven in te gaan op een aantal specifieke situaties zal de Afdeling dit in het navolgende doen.

Complex Reserveboezem III

2.13. Stichting Bewonerscomités stelt dat ten onrechte niet is voorzien in handhaving van het complex Reserveboezem III. Dit complex heeft volgens haar monumentale waarde. Uit een onderzoek van Adviesbureau Stoa (stedenbouw, openbare ruimte en architectuur) volgt volgens haar dat de cultuurhistorische waarde van dit complex, een exponent van de vroege volkswoningbouw, zeer groot is.

2.14. Het complex Reserveboezem III is een driehoekig woningblok met binnenterrein en wordt omgeven door de Kerkhoflaan, de Rusthofstraat en de Kerkhofstraat. Het complex is niet aangewezen als monument en is niet opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project. Voorts is Nieuw Crooswijk niet aangewezen als beschermd stadsgezicht.

2.14.1. Aan de gronden met het complex zijn de bestemmingen "Groen (Gr)" en "Woondoeleinden (WD)" toegekend. Op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden (WD)" voor het gebied Paradijshof, waarvan het complex deel uitmaakt, mogen maximaal 150 woningen worden gebouwd. De ligging van de bestemmingsvlakken op de plankaart is dusdanig dat verwezenlijking van het plan alleen mogelijk is na sloop van het complex.

2.14.2. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de zogenoemde motie-Çelik aangenomen. In deze motie is aangegeven dat twijfel is blijven bestaan over de vraag of het complex Reserveboezem III een cultuurhistorische waarde heeft en dat de gemeente zuinig behoort te zijn met het sociaal cultureel erfgoed waarin de geschiedenis van Rotterdam tot uitdrukking komt. De motie strekt ertoe een nader onderzoek te laten instellen naar de sociaal-historische waarde van het complex Reserveboezem III door een onafhankelijke commissie. Hiertoe is aan Adviesbureau Stoa opdracht verleend hetgeen heeft geresulteerd in het rapport Cultuurhistorische waardestelling Reserveboezem III, gedateerd 23 maart 2007.

2.15. Uit het voorgaande volgt dat de gemeenteraad enerzijds een planregeling heeft vastgesteld die behoud van het complex Reserveboezem III uitsluit en anderzijds een onderzoek naar de cultuurhistorische waarde van dit complex met het oog op een mogelijk behoud daarvan nodig acht. Hoewel het de voorkeur had verdiend ten tijde van de planvaststelling over de benodigde informatie te beschikken, acht de Afdeling, mede gelet op de te betrachten voortgang en de omstandigheid dat de noodzaak van een nader onderzoek bij motie is ingebracht, een dergelijke handelwijze in dit geval op zichzelf geen grond voor het oordeel dat verweerder het plan in zoverre om die reden niet had mogen goedkeuren. Daarbij acht zij van belang dat eerdere onderzoeken de noodzaak van behoud van het complex niet onderstrepen.

Wel diende ten tijde van de goedkeuring van het plan over de benodigde informatie te kunnen worden beschikt om een afgewogen besluit te kunnen nemen. Verweerder heeft in dat verband in het bestreden besluit gesteld dat een aanvullend onderzoek naar de sociaal-historische waarde van het woonblok Reserveboezem III nog volgt. Voorts heeft hij gesteld dat de uitkomst van het lopende onderzoek naar de monumentale waarde van het woonblok Reserveboezem III het niet-handhaven van het woonblok moet rechtvaardigen. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was het onderzoeksresultaat derhalve niet beschikbaar. Toch heeft verweerder hierin geen aanleiding gezien de bedenkingen in zijn beslissing gegrond te verklaren. Het besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Deze beroepsgrond van Stichting Bewonerscomités slaagt.

De omstandigheid dat de gemeenteraad op 20 september 2007 heeft besloten de motie-Çelik zonder verdere gevolgen voor het bestemmingsplan als afgedaan te beschouwen kan bij de beoordeling van de vraag of de beroepsgrond slaagt, niet worden betrokken aangezien die omstandigheid eveneens van na het bestreden besluit dateert.

Bebouwing nabij beide begraafplaatsen

2.16. Stichting Bewonerscomités voert in beroep voorts aan dat bij beide begraafplaatsen in het plangebied een piëteitszone zonder omvangrijke bebouwing in de vorm van een woontoren bij de Algemene begraafplaats en een Brede school met woonblokken en een hoogteaccent bij de Rooms-katholieke begraafplaats St. Laurentius in acht had moeten worden genomen. Zonder die bebouwing zou ook verstoring van een vleermuizenpopulatie en de vogelstand bij laatstbedoelde begraafplaats uitblijven. Wat betreft de Brede school voert zij verder aan dat deze ongunstig is gesitueerd ter hoogte van een druk kruispunt.

2.17. Verweerder is van mening dat de gemeenteraad voldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omgeving. Het is voorts wettelijk niet verplicht een piëteitszone in acht te nemen, aldus verweerder.

2.18. De Algemene begraafplaats bevindt zich aan de Kerkhoflaan/Boezemlaan en beslaat ongeveer de helft van het plangebied. Aan gronden ten zuidwesten daarvan is over een lengte van ongeveer 200 meter langs de Crooswijksebocht en de Kerkhoflaan de bestemming "Gemengde doeleinden II (GD II)" toegekend. Tussen deze gronden en de bestemming "Begraafplaats (B)" bevindt zich een plandeel met de bestemming "Water (Wa)". De gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden II (GD II)" zijn ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften onder meer bestemd voor woningen/werkwoningen, kantoren, horeca en winkels. Op het noordoostelijke deel van deze gronden mag ter plaatse van de aanduiding "H=61" nieuwe bebouwing worden verwezenlijkt met een hoogte van maximaal 61 meter. De afstand van die gronden tot de bestemmingsgrens "Begraafplaats (B)" bedraagt ongeveer tien meter.

2.18.1. De Rooms-katholieke begraafplaats St. Laurentius bevindt zich aan de Rusthoflaan/Nieuwe Crooswijkseweg. Aan gronden ten noorden en noordoosten daarvan, die thans zijn ingevuld met een 30 meter brede groenstrook, zijn over een lengte van ongeveer 200 meter de bestemmingen "Woondoeleinden (WD)" en "Gemengde doeleinden I (GD I)" toegekend. Het plan voorziet hier in een maximale bouwhoogte van 19,3 meter en een maximale gemiddelde bouwhoogte van 17,7 meter. Voor dit gebied Begraafplaatsrand is voorzien in maximaal 75 te bouwen woningen en een hoogteaccent van 38,5 meter. De gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden I (GD I)" zijn onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Op de hoek van de Paradijslaan en de Rusthoflaan is hiertoe de vestiging van een Brede school voorzien. De afstand van de bestemmingsvlakken "Woondoeleinden (WD)" en "Gemengde doeleinden I (GD I)" tot de gronden met de bestemming "Begraafplaats (B)" is nihil. Ter plaatse is een afscheidende muur met een hoogte van ongeveer twee meter aanwezig. Direct achter deze muur bevinden zich graven alsmede plaatsen waar nog begraven kan worden.

2.19. In de plantoelichting staat dat de toe te voegen bebouwing aan de noordzijde van de Rooms-katholieke begraafplaats ingetogen moet zijn en dusdanig ontworpen moet worden dat de rust op de begraafplaats bewaard blijft.

2.20. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een wettelijk aan te houden piëteitszone niet bestaat. Bebouwing in de directe nabijheid van begraafplaatsen, zeker in binnenstedelijke situaties zoals in dit geval, behoeft niet bij voorbaat uitgesloten te worden geacht. Dit doet er niet aan af dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden bezien of de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor gronden in de directe nabijheid van een begraafplaats met de aanwezigheid van die begraafplaats verenigbaar zijn. Het gebruik dient elkaar met name vanuit een oogpunt van geluid en zicht zo weinig mogelijk negatief te beïnvloeden. Bij de beoordeling daarvan is uitgangspunt de maximale mogelijkheden van het plan.

2.20.1. Vorenvermelde planregeling houdt ten opzichte van de bestaande situatie een aanzienlijke verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de directe nabijheid van beide begraafplaatsen in. De mogelijk gemaakte bebouwing en het gebruik daarvan zullen, gelet op de omvang en de korte afstanden tot de begraafplaatsen, ontegenzeglijk van invloed zijn op de beleving en het gebruik van beide begraafplaatsen.

Voor zover het de bestemmingsvlakken aan de noordzijde van de Rooms-katholieke begraafplaats St. Laurentius betreft, overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad heeft gekozen voor een regeling die het mogelijk maakt dat tot aan de muur van de begraafplaats en tot een grote hoogte volumineuze bebouwing, met daarbij een hoogteaccent, wordt opgericht. Van deze bebouwing zal de zuidzijde op de begraafplaats zijn gericht. Aannemelijk is dat aan die zijde van de bebouwing, al dan niet op balkons, vormen van gebruik kunnen plaatsvinden die afbreuk kunnen doen aan de rust en ingetogenheid van de begraafplaats alsmede begrafenis- en herdenkingsplechtigheden kunnen verstoren. Hoewel ook de gemeenteraad heeft aangegeven zich deze mogelijke gevolgen aan te trekken, heeft hij dit niet nader vertaald in het bestemmingsplan. De planregeling bevat geen voorschriften omtrent de op te richten bebouwing waardoor de verstoring kan worden voorkomen of beperkt. Hierbij komt dat op deze begraafplaats zelf, met name langs de afscheidende muur, geen afdoende mogelijkheden bestaan om te komen tot enige mate van afscherming. De Afdeling acht de planregeling voor deze situatie dan ook te ruim en te globaal. De bouwvergunningprocedure en het overleg met het bestuur van de begraafplaats, waarnaar door de gemeenteraad is verwezen, bieden in dat verband onvoldoende waarborgen om onaanvaardbare hinder te voorkomen.

Voor zover het betreft de hoogbouw die in de nabijheid van de Algemene begraafplaats mogelijk is gemaakt, overweegt de Afdeling in vergelijkbare zin. Daarbij is die situatie wel anders doordat daar in de vorm van een waterpartij met een breedte van tien meter enige afstand in acht wordt genomen. Voorts is op deze begraafplaats zelf voorzien in een zekere zonering door een aan de waterpartij grenzende strook met hoogopgaand groen zonder graven. Hoewel niet is gebleken van voornemens deze strook voor het uitgeven van graven in gebruik te nemen, sluit de planregeling een dergelijk gebruik niet uit. Ook anderszins is niet gebleken dat een dergelijk gebruik is uitgesloten. Gelet hierop is ook hier een voldoende afstand van mogelijke nieuwbouw met een hoogte van 61 meter tot de dichtstbijzijnde grafmogelijkheid niet gewaarborgd.

Deze beroepsgrond van Stichting Bewonerscomités slaagt. De andere onderdelen van deze beroepsgrond kunnen buiten bespreking blijven.

Bebouwing Kerkhoflaan 47-155

2.21. MultiAction Vastgoed en andere bestrijden de noodzaak tot sloop van het bouwblok Kerkhoflaan 47-155 met daarin op de hoeken de van Woningbedrijf Rotterdam gehuurde cafés Kerkhoflaan 47B en 155B. Aangezien het bouwblok vrij recent op hoog niveau is gerenoveerd, komt sloop volgens appellanten neer op een grote kapitaalvernietiging. Handhaving van het bouwblok door herbestemming staat volgens hen de herontwikkeling van Nieuw Crooswijk niet in de weg. Appellanten zijn bovendien van mening dat met het begrip horeca onvoldoende zekerheid wordt geboden dat ter plaatse hoogdrempelige horeca is toegestaan. Ten onrechte is voor hen niet voorzien in vervangende locaties. Zij doen in dit verband een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005, no. 200406961/1 .

2.22. Aan het grootste gedeelte van de gronden met het café Kerkhoflaan 47B is de bestemming "Groen (Gr)" toegekend. Aan de gronden met het café Kerkhoflaan 155B en aan een klein gedeelte van de gronden met het café Kerkhoflaan 47B is de bestemming "Verblijfsgebied (Vg)" toegekend. Vast staat dat de voor deze bestemmingen geldende voorschriften niet voorzien in het handhaven van beide cafés.

Met het plan is beoogd de bestaande rooilijn van het bouwblok Kerkhoflaan 47-155 ongeveer vijftien meter in noordwestelijke richting te verleggen. Aan die gronden, het gebied Crooswijksebocht, is de bestemming "Gemengde doeleinden II (GD II)" toegekend. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor onder meer woningen/werkwoningen en horeca. Ingevolge lid 4.12 mag horeca als bedoeld in het tweede lid niet meer omvatten dan 800 m² b.v.o. en mag het aantal horeca-inrichtingen niet meer bedragen dan negen. In artikel 1 is horeca omschreven als inrichtingen welke bedrijfsmatig logies verschaffen, dranken en spijzen voor gebruik ter plaatse verstrekken, inclusief afhaalcentra.

2.23. De gemeenteraad wijst erop dat de bestemming "Gemengde doeleinden II (GD II)" horeca toelaat en dat daarmee planologisch geen belemmering bestaat voor een terugkeer van beide cafés. Van kapitaalvernietiging door de sloop is volgens de gemeenteraad geen sprake aangezien beide panden indertijd slechts op beperkte schaal zijn gerenoveerd.

2.23.1. In de plantoelichting is vermeld dat de Crooswijksebocht een prachtige locatie is, omsloten door de Rotte en de Algemene begraafplaats. Het is de bedoeling dat de nieuwbouw hier ten opzichte van de huidige bebouwing steviger, dus onder andere hoger, wordt aangezet. Op de kop van het blok aan de Kerkhoflaan wordt hoogbouw gerealiseerd die de entree tot Nieuw Crooswijk markeert. Op de hoek van het bouwblok is naast appartementen ruimte voor een publieke voorziening. In de plint zijn mogelijkheden voor horeca aansluitend op de promenade aan het water.

2.24. In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat het niet als zodanig bestemmen van beide cafés niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling overweegt te dien aanzien dat legaal bestaand gebruik niet positief hoeft te worden bestemd, indien een andere bestemming gerechtvaardigd is en aannemelijk is dat deze andere bestemming binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. In dat verband wijst de Afdeling erop, mede onder verwijzing naar haar overwegingen in 2.12., dat de gemeenteraad een grote mate van vrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingen en voorschriften voor gronden.

Het maximale aantal te bouwen woningen in het gebied Crooswijksebocht bedraagt 275. Ter plaatse is voorzien in twee hoogteaccenten als entree tot de wijk. Het handhaven van het bouwblok Kerkhoflaan 47-155 met beide cafés zou de herstructureringsplannen voor deze locatie in de weg staan. Sloop van het bestaande bouwblok Kerkhoflaan 47-155 en verlegging van de rooilijn in noordwestelijke richting heeft verweerder, gelet op de doelstelling in het stedenbouwkundige plan en zoals ook nader verwoord in de plantoelichting, in dat verband in redelijkheid van aanmerkelijk belang kunnen achten. Hij heeft daarbij geen doorslaggevend gewicht behoeven toe te kennen aan de omstandigheid dat de panden eind jaren '80 van de vorige eeuw, naar uit de stukken volgt overigens op beperkte schaal, zijn gerenoveerd en bouwkundig in goede staat verkeren.

De Afdeling acht voorts de keuze van de gemeenteraad voor een algemene invulling van het begrip horeca niet onjuist of ongebruikelijk. De gemeenteraad komt de vrijheid toe, zeker indien het gaat om een nieuw te ontwikkelen gebied, een ruime begripsomschrijving te hanteren ter vergroting van de flexibiliteit in de fase van de planverwezenlijking.

Voor zover het betreft de mogelijkheden voor vervangende locaties voor beide cafés volgt uit de stukken, waaronder de planvoorschriften, dat ter plaatse van de gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden II (GD II)" mogelijkheden bestaan voor vestiging van negen horeca-inrichtingen. Hoogdrempelige cafés vallen onder het in het bestemmingsplan gehanteerde begrip horeca. Het plan sluit daarmee een terugkeer van de cafés van appellanten niet uit. Hieromtrent is van de zijde van OCNC gesteld dat de vestiging van cafés in het gebied Crooswijksebocht niet is uitgesloten en dat ook appellanten zich als gegadigde voor een locatie kunnen aanmelden. In dat verband is appellanten de vraag voorgelegd of zij zich na de herontwikkeling van Nieuw Crooswijk in het plangebied willen vestigen. Anders dan in de door appellanten bedoelde uitspraak van 16 maart 2005 ziet de Afdeling, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen van appellanten niet afdoende in de besluitvorming zijn betrokken.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij de afweging van de belangen in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij het verwezenlijken van de in het plan voorziene bestemming dan aan het belang van appellanten bij het kunnen voortzetten van de bedrijfsvoering ter plaatse.

[appellanten sub 8]

2.25. [appellanten sub 8] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met de bouwmogelijkheden voor gronden tegenover de woningen aan de noordzijde van de Paradijslaan. Zij achten de maximale bouwhoogten voor de nieuwe woningen te groot. Hierdoor en door het opheffen van de Schuttersstraat zullen de bezonningssituatie en de daglichttoetreding voor hun woningen Paradijslaan 109 en 115 ernstig verslechteren.

2.26. Uit bezonningsonderzoek volgt dat de onderste bouwlaag van de woning Paradijslaan 115 bij een maximale bouwhoogte voor de woningen aan de overzijde van de Paradijslaan van 22,5 meter in de periode februari tot en met oktober grotendeels in de schaduw zal komen te liggen. Verweerder heeft dit aanvaardbaar geacht. Daarbij heeft hij van belang geacht dat de onderste bouwlaag een garage betreft en op de overige bouwlagen ten minste twee bezonningsuren per dag zijn gewaarborgd. Hij heeft de situatie voor de woning Paradijslaan 109 vergelijkbaar geacht.

2.27. Aan de gronden aan de zuidzijde van de Paradijslaan is de bestemming "Woondoeleinden (WD)" toegekend. Het plan maakt hier, gelet op artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften in samenhang met de plankaart, aaneengesloten bebouwing met een maximale gemiddelde bouwhoogte van 17,7 meter en een maximale bouwhoogte van 22,5 meter mogelijk. De afstand tussen de voorziene nieuwe bebouwing aan de zuidzijde van de Paradijslaan en de te handhaven bebouwing aan de noordzijde bedraagt ongeveer 20 meter. De Schuttersstraat die vanuit zuidelijke richting schuin voor de woningen van appellanten op de Paradijslaan aantakt, zal door de planontwikkeling worden opgeheven.

2.27.1. Aan de gronden met de woningen aan de noordzijde van de Paradijslaan is de bestemming "Woningen (W)" toegekend. De aldus aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften bestemd voor laagbouw en/of gestapelde woningen, met de daarbij behorende (inpandige) bergingen/garageboxen. [appellant sub 8A] gebruikt de begane grondlaag als studio en [appellant sub 8B] gebruikt deze laag als garage. Beide panden bestaan uit vier bouwlagen.

2.28. De gemeenteraad wijst erop dat de woningen van appellanten voldoende raamoppervlak hebben in voor- en achtergevel zodat er geen tekort aan daglicht is. Een wettelijk recht op bezonning bestaat volgens hem niet. Daarbij blijft er voldoende bezonning aanwezig. Gelet op de regeling zal de tegenoverliggende bebouwing slechts op enkele plaatsen 22,5 meter hoog kunnen worden, aldus de gemeenteraad.

2.29. Zoals de Afdeling in 2.12. reeds heeft overwogen, ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid met de aan het plan ten grondslag liggende stedenbouwkundige opzet voor het Schutterskwartier heeft kunnen instemmen. Dit laat onverlet dat in concrete gevallen een afdoende afweging van belangen moet plaatsvinden. Het plan voorziet in nieuwe bebouwing aan de zuidzijde van de Paradijslaan deels op kortere afstand en hoger dan de huidige bebouwing van ongeveer vijftien meter. Voor zover hiermee is voorzien in het opheffen van de Schuttersstraat en het daarmee gepaard gaande verlies aan uitzicht overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Het betreft hier een grootstedelijke omgeving waar bebouwing op relatief korte afstand niet ongebruikelijk moet worden geacht. Een gedeelte van de nieuwe bebouwing kan 22,5 meter hoog worden. Niet kan bij voorbaat worden uitgesloten dat dit gedeelte zich tegenover de woningen van appellanten zal bevinden. Verweerder heeft dan ook terecht deze maximale hoogte als uitgangspunt voor zijn beoordeling genomen. Niet is aannemelijk gemaakt dat de daglichttoetreding door de planontwikkeling zal worden belemmerd. Het plan zal wel tot een mindere bezonning van beide woningen leiden. In dat verband overweegt de Afdeling dat de door verweerder gehanteerde uitgangspunten voor een aanvaardbare bezonning niet in geschil zijn. Aan die uitgangspunten voor bezonning wordt op de bouwlagen, waar zich de woonvertrekken van appellanten bevinden, voldaan. Dat op de begane grondlaag, naar mag worden aangenomen, niet aan de uitgangspunten voor bezonning kan worden voldaan heeft verweerder in redelijkheid niet van doorslaggevend belang behoeven te achten aangezien appellanten de begane grondlaag van hun woningen niet als woonruimte gebruiken en evenmin is gebleken dat zij een voornemen daartoe hebben.

Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, ondanks een verlies aan bezonning en uitzicht, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor appellanten is gewaarborgd. Hij heeft in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien aan de belangen van appellanten een zwaarder gewicht toe te kennen dan aan de belangen die zijn gediend met de planontwikkeling aan de zuidzijde van de Paradijslaan.

Winkelvoorzieningen

2.30. [appellant sub 2] voert aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in voldoende winkelgelegenheid voor de wijk. Voor het verwezenlijken van een winkelcentrum in de Tamboerbuurt bestaan nog veel onzekerheden waarbij komt dat het Paradijsplein volgens hem een geschikter locatie is.

Stichting Bewonerscomités stelt dat ten onrechte is gekozen voor sloop van de winkelconcentratie aan de Rusthoflaan. De panden zijn volgens haar in de jaren '90 van de vorige eeuw op uitstekende wijze gerenoveerd. Door het verdwijnen van deze winkels zullen het leefklimaat en de sociale cohesie in de wijk achteruit gaan, aldus appellante.

[appellanten sub 7] exploiteren aan de Rusthoflaan en omgeving detailhandelsbedrijven, een zonnestudio, een podotherapeutische praktijk en een huisartsenpraktijk en stellen voor hun omzet en revenuen volledig afhankelijk te zijn van de bewoners van Nieuw Crooswijk. Met hun belangen is volgens hen onvoldoende rekening gehouden. Zij zien niet de noodzaak de door hen gehuurde, in goede staat verkerende panden te slopen en de rooilijnen enkele meters te verleggen. Uitgangspunt van de renovatie in 1992/1993 was handhaving van de panden voor een periode van ten minste 40 jaar, hetgeen nu niet wordt nagekomen. Ook hebben appellanten in de panden geïnvesteerd waardoor sloop neerkomt op kapitaalvernietiging. In strijd met het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zijn geen adequate financiële voorzieningen getroffen en is geen volledige schadeloosstelling aangeboden, aldus deze appellanten.

2.31. De bedrijfspanden van [appellanten sub 7] bevinden zich in een gebied dat wordt begrensd door de Paradijslaan en de Nieuwe Crooswijkseweg, en maken onderdeel uit van het gebied Groot Trapezium. Aan de gronden zijn de bestemmingen "Woondoeleinden (WD)" en "Verblijfsgebied (Vg)" toegekend. Niet in geschil is dat de bestemmingsregeling "Verblijfsgebied (Vg)" niet voorziet in het handhaven van de bedrijfspanden van appellanten.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden aangewezen voor "Woondoeleinden (WD)" onder meer bestemd voor woningen/werkwoningen, praktijkruimten en bedrijven alsmede winkels, waarbij bedrijven en winkels uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan. Ingevolge lid 2.12 mag elk van de functies bedrijven/praktijkruimten en maatschappelijke voorzieningen niet groter zijn dan 170 m² b.v.o.. Ingevolge lid 2.14 mogen winkels per eenheid niet groter zijn dan 100 m² b.v.o.. In combinatie met de winkels welke zijn toegestaan in de bestemming "Gemengde doeleinden II (GD II)" mogen winkels niet meer dan 1.000 m² b.v.o. innemen.

2.32. De gemeenteraad wijst erop dat de panden van [appellanten sub 7] pas in 2014 zullen worden gesloopt. Ook zal nog duidelijk moeten worden of het winkelcentrum voor Crooswijk in de Tamboerbuurt gevestigd kan worden. Verder is er geen handhavingsgarantie van 40 jaar voor de panden gegeven. De periode van 40 jaar heeft betrekking op de afschrijvingstermijn. Wat betreft passende oplossingen wijst de gemeenteraad op de subsidieregeling voor winkeliers in herstructureringsgebieden en de huurkortingsregeling van Woningbedrijf Rotterdam.

2.32.1. In de plantoelichting is vermeld dat de wens van ondernemers in het plangebied van OCNC tegen vergelijkbare condities vervangende ruimte te kunnen huren niet zonder meer kan worden ingewilligd. Woningbedrijf Rotterdam zal in goed overleg met de huurders van bedrijfsruimten zoeken naar een geschikte vervanging, waarbij uitgangspunt zal zijn een marktconforme huurprijs. Dit kan inhouden dat de nieuwe huurprijs hoger zal zijn dan de huidige huurprijs. Daar staat, aldus nog steeds de plantoelichting, tegenover dat de feitelijke en juridische huurverwachting gunstiger zal zijn dan ten aanzien van de huidige bedrijfsruimte het geval is.

2.33. De Afdeling overweegt ten aanzien van de gevolgen die het plan met zich zal brengen voor de bestaande winkelvoorzieningen in de wijk in vergelijkbare zin als zij heeft gedaan inzake het beroep van MultiAction Vastgoed en andere. Zij ziet verder, mede gelet op haar overwegingen in 2.12., geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid met de rooilijnverlegging aan de desbetreffende zijde van de Rusthoflaan, hetgeen de sloop van de bestaande gebouwen impliceert, heeft kunnen instemmen. Het handhaven van de winkelstrip aan de Rusthoflaan op de huidige plaats past niet binnen de voor de wijk gemaakte stedenbouwkundige opzet. Ook hier heeft verweerder geen doorslaggevend gewicht behoeven toe te kennen aan de omstandigheid dat de panden in de jaren 1992/1993 zijn gerenoveerd en bouwkundig in goede staat verkeren. Uit de gehanteerde afschrijvingstermijn van 40 jaar volgt niet dat sloop van de panden binnen die periode is uitgesloten. Wat betreft de gepleegde investeringen wordt in de regel een termijn van 20 tot 30 jaar aangehouden, welke bij sloop van de panden, naar verwachting in 2014, in acht zal zijn genomen.

Voor zover het betreft de mogelijkheden voor vervangende locaties volgt uit de stukken, waaronder de planvoorschriften, dat binnen het plangebied mogelijkheden bestaan voor losse winkelvoorzieningen en praktijkruimten. Het plan sluit daarmee een terugkeer van de bedrijfs- en praktijkruimten niet uit, hetgeen overigens van OCNC afhankelijk is. Naar uit de stukken volgt, wordt in overleg bezien welke mogelijkheden er tot hervestiging elders zijn. Voor de ondernemers in Nieuw Crooswijk is een handleiding uitgegeven met een overzicht van rechten, plichten en mogelijkheden. Voorts is voorzien in een verplaatsingsregeling en subsidie- en huurkortingsregelingen voor ondernemers, nog daargelaten de wettelijke schadevergoedingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 49 van de WRO. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de belangen van de ondernemers niet afdoende in de besluitvorming zijn betrokken. De in algemene bewoordingen gestelde verwijzing naar het EVRM kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit hetgeen appellanten hebben aangevoerd is, gelet op de bestaande mogelijkheden van financiële compensatie, schending van het EVRM niet gebleken.

Voor zover het betreft de belangen van de inwoners van Nieuw Crooswijk bij het behoud van de bestaande voorzieningen overweegt de Afdeling dat het plan de vestiging van losse praktijkruimten en winkels, ook in de omgeving van het Paradijsplein, niet onmogelijk maakt. Zij ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een noodzaak in het plan de mogelijkheid op te nemen voor een winkelcentrum in Nieuw Crooswijk, niet is gebleken. Hij heeft daarbij van belang kunnen achten dat op een beperkte afstand winkelvoorzieningen aanwezig zijn of mogelijk gemaakt kunnen worden.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij de afweging van de belangen in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met het verwezenlijken van de in het plan voorziene bestemming dan aan de belangen die worden gediend met het behoud van de winkelvoorziening aan de Rusthoflaan en omgeving in haar huidige vorm.

Luchtkwaliteit

2.34. Stichting Bewonerscomités voert verder aan dat voor de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit ten onrechte te weinig rekening is gehouden met de hogere verkeersintensiteit door de bouw in duurdere sectoren. De parkeereis voor de wijk ligt volgens haar ongeveer 30% hoger, terwijl met een verkeerstoename van slechts 5% wordt gerekend. Ook is de onzekerheidsmarge van 10% voor de Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat ten onrechte niet toegepast. Belangenvereniging Schutterskwartier voert eveneens dergelijke bezwaren aan op het punt van de verkeersintensiteit.

Belangenvereniging Schutterskwartier voert voorts aan dat de meetpunten in strijd met richtlijn nr. 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (PbEG L 163), niet zijn gesitueerd op ten minste vier meter van het midden van de dichtstbijgelegen rijbaan. Verder is volgens haar ten onrechte niet onderzocht wat de concentraties zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide zijn in 2015. De aanname dat de verkeersintensiteiten voor 2014 kunnen worden gebruikt voor de berekening van de concentraties in 2015 is niet verifieerbaar volgens deze appellante.

Stichting Bewonerscomités bestrijdt verder de conclusies uit het luchtkwaliteitsonderzoek voor de nieuwbouw Nieuw Trapezium op de hoek Paradijslaan, Boezemlaan, Nieuwe Crooswijkseweg/Nieuwe Boezemstraat. Daarbij voert zij aan dat op deze locatie nu al niet kan worden voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005), ten onrechte is uitgegaan van doorstromend stadsverkeer, de opstel- en afslagstroken dichtbij de gevels liggen en de luchtkwaliteit op het trottoir niet voldoet. Door het verschuiven van de bestaande rooilijn met 30 meter in de richting van het drukke kruispunt neemt het aantal aan stikstofdioxide blootgestelde inwoners toe, hetgeen volgens haar strijdig is met de gemeentelijke nota Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit (hierna: de gemeentelijke nota).

2.35. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, voor zover hier van belang, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in dit besluit genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) in acht.

Ingevolge het derde lid, onder a, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder b, geldt voor stikstofdioxide een grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.

Ingevolge artikel 20 geldt voor zwevende deeltjes (PM10) een grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie en 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

2.36. Door het Ingenieursbureau van de dienst Gemeentewerken van de gemeente is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd dat heeft geresulteerd in het rapport Luchtkwaliteit Masterplan Nieuw Crooswijk, gedateerd 15 maart 2006 (hierna: het luchtkwaliteitsrapport). Dit rapport is een vervolg op een rapport van Gemeentewerken van 5 oktober 2005. Onderzocht is de actuele situatie (2005) en de toekomstige situatie in 2010 en 2015 na verwezenlijking van het plan en in de autonome ontwikkeling. De berekening heeft plaatsgevonden met behulp van het rekenprogramma CAR II, versie 4.0. De concentraties stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) zijn berekend op tien, vijftien en twintig meter van de as van de weg. In het luchtkwaliteitsrapport is uitgegaan van het snelheidstype doorstromend stadsverkeer en van verkeersintensiteiten die ter beschikking zijn gesteld door de afdeling Verkeer en Vervoer van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting van de gemeente. De slotconclusie van het luchtkwaliteitsrapport is dat het bestemmingsplan voldoet aan het Blk 2005.

2.36.1. In opdracht van Stichting Bewonerscomités is door drs. E.M. Korevaar van EW Milieu-advies het rapport Luchtkwaliteit Nieuw Trapezium (Nieuw Crooswijk) uitgebracht, gedateerd 13 november 2006 (hierna: het tegenrapport). Het tegenrapport heeft betrekking op de situatie ter plaatse van het nieuwbouwplan Nieuw Trapezium in 2010. Volgens het tegenrapport wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide, anders dan in het luchtkwaliteitsrapport is vermeld, wel overschreden. Voorts is ten onrechte uitgegaan van een te gunstige snelheidstypering voor stadsverkeer en is ten onrechte nagelaten de cumulatieve gevolgen van de Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat te berekenen. Indien gerekend zou zijn met stagnerend verkeer en de cumulatieve gevolgen wel in de berekening zouden zijn betrokken, zou de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide volgens het tegenrapport nog meer zijn overschreden en zou ook de grenswaarde voor de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) ruim worden overschreden. Voorts concludeert het tegenrapport dat vanwege het grotere aantal woningen ter plaatse meer mensen zullen worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtverontreinigende stoffen.

2.36.2. Stichting Bewonerscomités heeft een aanvullende notitie van EW Milieu-advies, gedateerd 26 juni 2007, ingebracht. Volgens deze notitie leidt het bestemmingsplan tot een verdere verhoging van het maximale aantal dagen dat de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) mag worden overschreden. Voorts zijn andere wegen, zoals de Rusthoflaan, Paradijslaan en Nieuwe Crooswijkseweg, niet op de luchtkwaliteit onderzocht en zijn een onjuiste snelheidstypering en een onjuiste bomenfactor toegepast. Ook is ten onrechte geen toeneming van verkeer gemodelleerd ten gevolge van het plan op de omliggende wegen Boezemlaan en Nieuwe Boezemstraat. Voor de Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat is ten onrechte niet gerekend met het snelheidstype normaal stadsverkeer. Ter hoogte van de nieuwbouw Nieuw Trapezium zal de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide worden overschreden. Er zullen volgens de aanvullende notitie meer inwoners aan de te hoge concentratie worden blootgesteld.

2.36.3. De gemeenteraad heeft het rapport Aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek Nieuw Crooswijk, gedateerd 9 juli 2007 ingebracht. Het doel van dit aanvullende onderzoek is het eerder uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek te actualiseren. De uitgangspunten, zoals het bouwprogramma, de onderzochte jaren en de verkeersintensiteiten, zijn daarbij gelijkgesteld aan die in het rapport van 15 maart 2006. De verschillen komen voort uit de wijziging van het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit, versie 6.0 van het model CAR II en een wijziging van het provinciale beleid. Voorts is het snelheidstype doorstromend stadsverkeer vervangen. Voor de Boezemlaan is als invoergegeven het snelheidstype normaal stadsverkeer toegepast en voor de Nieuwe Boezemstraat het snelheidstype stadsverkeer met minder congestie. Volgens de conclusies van dit rapport draagt het plan niet bij aan een toeneming van een overschrijding van een grenswaarde uit het Blk 2005 en worden geen extra mensen in het plangebied blootgesteld aan concentraties luchtverontreinigende stoffen boven de grenswaarden van het Blk 2005.

2.36.4. Op 20 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de gemeentelijke nota vastgesteld. Deze geeft aan hoe het gemeentebestuur om gaat met het Besluit luchtkwaliteit. Als één van de uitgangspunten voor de strategie is voor het voldoen aan de grenswaarde van 40 microgram per m3 voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide vermeld dat herstructurering alleen kan plaatsvinden als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. Deze afspraken zijn bevestigd in de nota Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit van november 2005.

2.37. Uit het luchtkwaliteitsrapport volgt dat in 2015 op vier rekenplaatsen voor zover het de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) betreft, sprake is van een verslechtering in een overschrijdingssituatie met in alle vier gevallen één dag ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Gelet hierop heeft verweerder zijn standpunt dat deze concentratie in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005, niet op het luchtkwaliteitsrapport kunnen baseren.

Hierbij komt dat de Afdeling er, op grondslag van de beschikbare stukken, onvoldoende van is overtuigd dat in de berekeningen inzake de extra verkeersintensiteiten door de planontwikkeling is uitgegaan van reële, op die ontwikkeling afgestemde percentages. Verweerder noch de gemeenteraad heeft voorts overtuigend kunnen verklaren waarom voor de Boezemlaan en de Nieuwe Boezemstraat, in tegenstelling tot de andere beoordeelde wegvakken, geen verhoging van de verkeersintensiteit door de planontwikkeling ten opzichte van de autonome situatie is berekend. De Afdeling is er voorts niet van overtuigd dat de verkeersintensiteiten voor het jaar 2014 op goede gronden ook konden worden gebruikt voor het bepalen van de luchtkwaliteitssituatie in 2015. Zij ziet in dat verband niet in waarom de verkeersintensiteiten niet voor 2015 konden worden doorberekend, ook al zouden daarbij slechts kleine verschillen optreden. Wat betreft de in de berekeningen gehanteerde snelheidstyperingen overweegt de Afdeling dat onvoldoende is verklaard waarom, uitgaande van de in de notitie van Gemeentewerken Rotterdam, Verkeer en Vervoer, van 7 maart 2007, vermelde gemiddelde snelheid voor de Boezemlaan van 19 km/uur, is uitgegaan van de typering doorstromend verkeer in plaats van normaal stadsverkeer.

Gelet op al het voorgaande slagen de hiervoor besproken beroepsgronden van Stichting Bewonerscomités en Belangenvereniging Schutterskwartier inzake de luchtkwaliteit. De overige onderdelen van deze beroepsgronden kunnen thans buiten bespreking blijven.

De luchtkwaliteitssituatie zal door verweerder opnieuw moeten worden beoordeeld waarbij onder meer de hiervoor vermelde onduidelijkheden dienen te worden betrokken. Daarbij zou ook moeten worden ingegaan op de vraag waarom in het rapport van 9 juli 2007 voor de Nieuwe Boezemstraat, met een gemiddelde snelheid van 25 km/uur, is uitgegaan van het snelheidstype stadsverkeer met minder congestie. Dit snelheidstype ziet op een gemiddelde rijsnelheid van 30 tot 45 km/uur.

Geluid

2.38. Stichting Bewonerscomités voert aan dat bij de beoordeling van de geluidssituatie voor het gebied Nieuw Trapezium op de hoek Paradijslaan, Boezemlaan, Nieuwe Crooswijkseweg/Nieuwe Boezemstraat, is uitgegaan van te lage verkeersintensiteiten. Verder is volgens haar niet voldaan aan de voorwaarde in het besluit inzake hogere grenswaarden wat betreft de ligging van één buitenruimte aan de geluidsluwe zijde. Verder bedraagt volgens een rapport van Milieudienst Rijnmond de gevelbelasting van de woningen aan de Boezemlaan 71 dB(A), zodat niet kan worden voldaan aan de vastgestelde hogere geluidsgrenswaarden, aldus appellante.

2.39. Aan het plandeel dat ziet op het gebied Nieuw Trapezium, is de bestemming "Woondoeleinden (WD)" toegekend. Het plan voorziet hier in maximaal 120 nieuw te bouwen woningen.

2.40. Ingevolge artikel 102, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) stelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting, vanwege een weg, voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau als omschreven in artikel 1, regels, inhoudende op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.

Ingevolge artikel 103 van de Wgh kan bij toepassing van artikel 102, telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bepalen dat bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige objecten op het resultaat een door hem aan te geven aftrek mag worden toegepast. Deze aftrek mag niet hoger zijn dan 5 dB(A).

2.40.1. Ingevolge artikel 6, aanhef en onder a en b, van het Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002 (hierna: RMW 2002) bedraagt de ingevolge artikel 103 van de Wgh toe te passen aftrek op de waarde van het equivalente geluidsniveau, vanwege een weg, op de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige objecten 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en 5 dB voor de overige wegen.

2.41. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is door Gemeentewerken Rotterdam een akoestisch onderzoek uitgevoerd, hetgeen heeft geresulteerd in een rapport van 30 mei 2005. De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig het RMW 2002. Uit de in de plantoelichting opgenomen tabel volgt dat de maatgevende geluidsbelasting voor het gebied Nieuw Trapezium ter plaatse van de waarneempunten op de Boezemlaan 65 dB(A), op de Nieuwe Boezemstraat 64 dB(A) en op de Nieuwe Crooswijkseweg 59 dB(A) bedraagt, alle inclusief 5 dB(A) aftrek ingevolge artikel 103 van de Wgh.

2.42. Bij besluit van 3 februari 2006 zijn door verweerder op grond van de Wgh ten aanzien van onder meer het gebied Nieuw Trapezium hogere grenswaarden vastgesteld in verband met de geluidsbelasting van de Boezemlaan, de Nieuwe Boezemstraat en de Nieuwe Crooswijkseweg van onderscheidenlijk 65 dB(A), 64 dB(A) en 59 dB(A). Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de geluidsbelasting van de gevel ter plaatse van ten minste één tot de woning behorende buitenruimten een waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden indien de hogere grenswaarde van de woning meer dan 55 dB(A) bedraagt.

2.43. Bij brief van 23 juni 2006 heeft Milieudienst Rijnmond op verzoek van ERA Bouw B.V. een geluidsrapport opgesteld voor het bouwplan Nieuw Trapezium. Om de geluidsniveaus in de woningen te kunnen bepalen is de geluidwering van de gevels van het bouwplan bepaald. Uit de in de brief opgenomen tabel volgt dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevel van Nieuw Trapezium op locatie 7 aan de Boezemlaan 71 dB(A) bedraagt.

2.44. De vastgestelde hogere grenswaarden zijn inmiddels onherroepelijk en kunnen in de bestemmingsplanprocedure niet meer aan de orde komen. Dit laat onverlet dat in het kader van het bestemmingsplan dient te worden bezien of aan de vastgestelde hogere grenswaarden kan worden voldaan. In dat verband overweegt de Afdeling het volgende.

Uit de door appellante bedoelde geluidsbelasting van 71 dB(A) aan de Boezemlaan kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat niet aan de hogere grenswaarden kan worden voldaan. De waarde van 71 dB(A) heeft betrekking op de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege de Boezemlaan, de Nieuwe Boezemstraat en de Nieuwe Crooswijkseweg zonder aftrek van vorenvermelde 5 dB(A) en is van belang in het kader van het binnenmilieu. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden wordt daarentegen elke weg afzonderlijk beschouwd met een aftrekmogelijkheid van in dat geval 5 dB(A).

De Afdeling ziet voorts in hetgeen appellante heeft aangevoerd over de aan het hogere grenswaardenbesluit verbonden voorwaarde geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan ter plaatse van het gebied Nieuw Trapezium biedt, aan die voorwaarde kan worden voldaan.

Wat betreft de verkeersintensiteiten zijn in het akoestisch onderzoek voor het jaar 2014 getallen gehanteerd die niet voor alle onderzochte wegvakken met de in de luchtkwaliteitsonderzoeken gehanteerde verkeersintensiteiten overeenkomen. Waarop deze verschillen zijn terug te voeren is de Afdeling niet duidelijk geworden. Daarbij komt dat niet kan worden uitgesloten dat een deel van de op dat punt aan de luchtkwaliteitsonderzoeken ten grondslag liggende onduidelijkheden ook geldt voor het akoestisch onderzoek. De Afdeling kan derhalve niet vaststellen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de vastgestelde hogere grenswaarden kan worden voldaan.

Deze beroepsgrond van Stichting Bewonerscomités slaagt.

Uitvoerbaarheid

2.45. Stichting Bewonerscomités voert voorts aan dat de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op het tekort in de samenwerkingsovereenkomst en de positieve aannames ten aanzien van de benodigde verwervingen en bedrijfsverplaatsingen, niet is verzekerd.

Ook MultiAction Vastgoed en andere alsmede [appellanten sub 7] achten de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet verzekerd. Zij wijzen er daartoe op dat het voor uitplaatsing van 121 bedrijven bestemde bedrag ten minste een factor vier te laag is.

2.46. In de samenwerkingsovereenkomst is vastgelegd dat de uitvoering van de herstructurering, afgezien van de verwezenlijking van de Brede school, voor rekening en risico van OCNC is.

In de plantoelichting is aangegeven dat de herontwikkeling van Nieuw Crooswijk financieel neutraal te realiseren is overeenkomstig de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten zoals opgenomen in het masterplan. In het kader van de toets van de financiële haalbaarheid zijn verschillende elementen bekeken: de beschikbaarheid van gronden en terreinen, verwervingskosten en schadeloosstellingen, programmatische mogelijkheden en wensen en de civieltechnische aspecten van de herontwikkeling. Zowel het gemeentebestuur als Woningbedrijf Rotterdam heeft daarbij externe adviseurs betrokken om de aannames op hun validiteit te toetsen. De externe adviseurs hebben de conclusie inzake de uitvoerbaarheid van het plan onderschreven.

In de plantoelichting is een overzicht van de grondexploitatie opgenomen met een batig saldo van € 273.000,00. Om de risico's tijdens de uitvoering te verminderen en eventueel te kunnen bijsturen is gekozen voor een gefaseerde herontwikkeling. Voorafgaand aan iedere fase zal gekeken worden in welke mate de oorspronkelijke (financiële en programmatische) uitgangspunten nog gelden en of planaanpassing noodzakelijk is.

De vastgoedexploitatie van het plan is opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst en komt, gelet op de verklaring van de zijde van OCNC ter zitting, bij de start van het project neer op een tekort van ongeveer € 4 miljoen op een voor het gehele project totaal begroot bedrag van € 300 tot 400 miljoen. Een tekort komt voor rekening en risico van OCNC.

2.47. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de wijze waarop de financiële haalbaarheid van het plan is bepaald, onjuist of anderszins ondeugdelijk is geschied. Voor zover het betreft de kostenpost uitplaatsingskosten bedrijven Woningbedrijf Rotterdam van € 3.666.000,00 in de grondexploitatieopzet acht de Afdeling hetgeen appellanten dienaangaande hebben gesteld onvoldoende om aan te nemen dat bij voorbaat moet worden aangenomen dat deze post te laag is gesteld. In dat verband is van belang dat, zoals in het bestreden besluit is aangegeven, niet alle bedrijven recht op een vergoeding hebben en dat in artikel 15 van de samenwerkingsovereenkomst garantiebepalingen zijn opgenomen om eventuele tekorten te dekken. Voorts is ter zitting van de zijde van OCNC benadrukt dat het door appellanten bedoelde bedrag ziet op uitplaatsing van bedrijven die huren van Woningbedrijf Rotterdam, en dat daarnaast ook voor uitplaatsing van andere bedrijven gelden zijn gereserveerd. Voor zover het betreft het tekort in de vastgoedexploitatie heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit tekort relatief beperkt is en dat niet uitgesloten behoeft te worden geacht dat dit tekort in de lopende exploitatie wordt ingelopen. Bij het voorgaande komt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de partijen die deel uitmaken van OCNC, onvoldoende draagkrachtig zijn om een eventueel tegenvallende exploitatie te kunnen opvangen. Verweerder heeft dan ook in zijn besluit in redelijkheid van de uitvoerbaarheid van het plan kunnen uitgaan.

Conclusies

2.48. De conclusie is dat de beroepen van [appellant sub 2], MultiAction Vastgoed en andere, [appellanten sub 7], en [appellanten sub 8] geen aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van deze appellanten zijn ongegrond.

2.49. Uit 2.15., 2.37. en 2.44. volgt dat hetgeen Stichting Bewonerscomités en Belangenvereniging Schutterskwartier hebben aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.

2.49.1. Uit 2.20. en 2.20.1. volgt dat hetgeen Stichting Bewonerscomités heeft aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden II (GD II)" en de aanduiding "H=61" ter hoogte van de Algemene begraafplaats en de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden (WD)" en "Gemengde doeleinden I (GD I)" ten noorden en noordoosten van de Rooms-katholieke begraafplaats St. Laurentius, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan in zoverre goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.

2.49.2. De beroepen van Stichting Bewonerscomités en Belangenvereniging Schutterskwartier zijn gegrond. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd.

2.49.3. Uit 2.49.1. volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de in 2.49.1. bedoelde plandelen.

Proceskostenveroordeling

2.50. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van Stichting Bewonerscomités en Belangenvereniging Schutterskwartier te worden veroordeeld. De door Stichting Bewonerscomités verzochte kosten voor in haar opdracht opgestelde deskundigenrapporten komen tot het in de beslissing genoemde bedrag voor vergoeding in aanmerking. De door Belangenvereniging Schutterskwartier op het proceskostenformulier aangegeven kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen niet voor vergoeding in aanmerking om de reden dat van het maken van zodanige kosten niet is gebleken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat wat betreft de andere appellanten geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 5] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van Stichting Bewonerscomités en Belangenvereniging Schutterskwartier gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 7 november 2006, kenmerk DRM/ARW/06/3196A;

IV. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden II (GD II)" en de aanduiding "H=61" en de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden (WD)" en "Gemengde doeleinden I (GD I)", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 november 2006 voor zover het betreft het onder IV. vermelde;

VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], MultiAction Vastgoed en andere, [appellanten sub 7], en [appellanten sub 8] ongegrond;

VII. veroordeelt verweerder tot vergoeding van bij Stichting Bewonerscomités in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.300,00 (zegge: dertienhonderd euro); het dient door de provincie Zuid-Holland aan Stichting Bewonerscomités onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

veroordeelt verweerder tot vergoeding van bij Belangenvereniging Schutterskwartier in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 11,08 (zegge: elf euro en acht cent); het dient door de provincie Zuid-Holland aan Belangenvereniging Schutterskwartier onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan Stichting Bewonerscomités en Belangenvereniging Schutterskwartier het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro), ieder afzonderlijk, vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008

371.