Uitspraak 200705434/1


Volledige tekst

200705434/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude, appellant,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/6583 van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juli 2007 in het geding tussen:

[wederpartij A] en [wederpartij B],

en

het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2006 heeft appellant (hierna: het college) het door [wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna: [wederpartijen]) gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2003 tot afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik door [partij] van het terrein aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als jachtwerf, opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 juli 2006 vernietigd en het college, op straffe van een dwangsom, opgedragen binnen twee weken, met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.

[partij] heeft bij brieven van 31 augustus en 11 oktober 2007 een reactie ingediend.

Bij besluit van 13 juli 2007 heeft het college opnieuw beslist op het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar en dit ongegrond verklaard.

Het door [wederpartijen] daartegen op 10 augustus 2007 ingediende beroepschrift heeft de rechtbank aan de Afdeling doorgezonden.

Het college en [wederpartijen] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan de Rijn, en C.A. Ambachtsheer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Van Leeuwen, in persoon, en bijgestaan door mr. J.C. Haan, juridisch adviseur, en [partij] gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting heeft het college de beroepsgrond dat [partij] ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, ingetrokken.

2.2. Het college komt uitsluitend, doch terecht op tegen de overweging van de rechtbank dat het nieuwe, door het college te nemen besluit slechts kan strekken tot het opleggen van een handhavingsmaatregel. Het was immers niet uitgesloten dat ten tijde van het nieuw te nemen besluit op bezwaar wel concreet zicht op legalisatie zou bestaan.

2.3. Het hoger beroep is gegrond, doch de door de rechtbank uitgesproken vernietiging wordt daardoor niet aangetast.

2.4. Bij besluit van 13 juli 2007 heeft het college opnieuw beslist op het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar en zich op het standpunt gesteld dat het college het verzoek van [wederpartijen] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel als jachtwerf terecht heeft afgewezen, omdat concreet zicht op legalisatie bestond.

Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.

2.5. Er is gehandeld in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied", zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat.

2.6. [wederpartijen] betogen dat het college ten onrechte van handhavend optreden heeft afgezien, omdat volgens hen ten tijde van het besluit van 13 juli 2007 geen concreet zicht op legalisatie bestond. Zij voeren daartoe aan dat in het voorontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude" een deel van het perceel niet als jachtwerf is bestemd en dat evenmin vrijstelling voor het gebruik was verleend.

2.6.1. Het betoog slaagt. Ten tijde van het besluit van 13 juli 2007 bestond geen concreet zicht op legalisatie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr. 200406926/1), maakt de omstandigheid dat een voorontwerp-bestemmingsplan voorhanden is nog niet dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Het feit dat het college voornemens was het ontwerpbestemmingsplan eind 2007 ter inzage leggen, dient buiten beschouwing te blijven.

De omstandigheid dat het college vóór het nemen van het besluit van 13 juli 2007 een ontwerp-vrijstellingbesluit ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening strekkende tot legalisatie van het gebruik van het perceel als jachtwerf ter inzage heeft gelegd, maakt in dit geval evenmin dat concreet zicht op legalisatie bestond. Hierbij is van betekenis dat het college het onder meer blijkens de brief van 13 juli 2007 noodzakelijk achtte, alvorens vrijstelling te verlenen, een door [partij] ondertekende planschadeovereenkomst te verkrijgen. [partij] had op moment van het besluit op bezwaar deze overeenkomst niet ondertekend. Om die reden had het college reeds in april 2007 de vrijstellingsprocedure opgeschort. Onder deze omstandigheden was ten tijde van het besluit van 13 juli 2007 niet voldoende aannemelijk dat het college vrijstelling zal verlenen voor het gebruik van het perceel als jachtwerf. Dat het college blijkens het verhandelde ter zitting thans bij het verlenen van vrijstelling niet meer als eis stelt dat [partij] een planschadeovereenkomst dient aan te gaan, dient buiten beschouwing te blijven, nu dit dateert van na het besluit op bezwaar.

2.6.2. Het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 13 juli 2007 is gegrond en het besluit dient vanwege strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.

2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad van Jacobswoude op 19 april 2007 een voorbereidingsbesluit heeft genomen, dat het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude" van 27 september tot en met 6 november 2007 ter inzage heeft gelegen en dat in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit ruimtelijke ordening door de provincie geen opmerkingen zijn gemaakt. Uit dit laatste mag worden afgeleid dat er van de kant van de provincie geen bezwaren zijn. Verder is niet gebleken dat het ontwerpbestemmingsplan niet voorziet in legalisering van het gebruik van het gehele perceel. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat thans voldoende concreet zicht op legalisatie bestaat en er thans onvoldoende reden is om te handhaven. Om die reden kunnen de rechtsgevolgen van het besluit van 13 juli 2007 in stand blijven. Voor zover [wederpartijen] hebben bestreden dat het ontwerpbestemmingsplan is voorzien van een goede ruimtelijke ordening, kan dat betoog niet in deze procedure aan de orde komen, maar zo nodig in de procedure die in verband met de goedkeuring van het bestemmingsplan wordt gevoerd.

2.8. Het college dient in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van het college gegrond;

II. verklaart het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 13 juli 2007 gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van 13 juli 2007;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;

V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Jacobswoude aan [wederpartijen] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Jacobswoude aan [wederpartijen] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. R.R. Winter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008

414.