Uitspraak 200510136/2


Volledige tekst

200510136/2.
Datum uitspraak: 21 februari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2963 van de rechtbank Arnhem van 9 november 2005 in het geding tussen:

[namen 7 verzoekers]

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: het college) een vergunning verleend tot het rooien van een esdoorn, staande op het perceel gelegen aan de St. Annastraat 303 te Nijmegen.

Bij besluit van 29 oktober 2004 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door [6 verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 oktober 2004 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 13 december 2005, hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 23 december 2005 heeft het college het tegen het besluit van 22 juni 2005 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen dit besluit door verzoekers ingestelde beroep en het verzoek een voorlopige voorziening te treffen ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2006, waar [2 verzoekers] in persoon zijn verschenen. Het college is daar met bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. In het besluit van 23 december 2005, voor zover hier van belang, handhaaft het college het besluit van 22 juni 2004, nu de beeldbepalendheid van de esdoorn als matig wordt beoordeeld en, hoewel sprake is van een vitale boom, behoorlijke kosten zijn te verwachten voor het onderhoud. Uit de belangen aan de zijde van de vergunninghouder die aan de nieuwe beslissing op bezwaar ten grondslag zijn gelegd, blijkt naar het oordeel van de Voorzitter niet dat met het kappen van de boom een zodanig spoedeisend belang is gediend, dat niet gewacht kan worden totdat de Afdeling uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan. Ook ter zitting is een dergelijk spoedeisend belang niet gebleken noch nader toegelicht, nu het college daar niet is verschenen. Voorts is naar het oordeel van de Voorzitter niet op voorhand buiten twijfel dat het besluit van 23 december 2005 in de bodemprocedure in stand zal blijven, gelet op de omstandigheid dat in een eerder besluit van 27 februari 2002 een kapvergunning voor dezelfde boom is geweigerd wegens de beeldbepalendheid en de rechtbank in voormelde uitspraak van 9 november 2005 reeds had overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de esdoorn beeldbepalend is.

2.3. Gelet hierop dient het verzoek als gegrond te worden toegewezen. De Voorzitter ziet aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen van 22 juni 2004, kenmerk B535/04.0032372, waarbij vergunning is verleend voor het rooien van een esdoorn, staande op het perceel gelegen aan de St. Annastraat 303 te Nijmegen, alsmede het besluit van 23 december 2005, kenmerk G140/SB 05.0037367, waarbij voormeld besluit is gehandhaafd;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 155,74 (zegge: honderdvijfenvijftig euro vierenzeventig); het bedrag dient door de gemeente Nijmegen aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de gemeente Nijmegen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2006

27-453.