Uitspraak 200705806/1


Volledige tekst

200705806/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/230 van de rechtbank Breda van 5 juli 2007 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) het verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen het geven van rij- en instructielessen voor paarden en pony's, het organiseren van paarden- en ponykampen, het houden van wedstrijden, het in werking hebben van horeca en het organiseren van buitenritten op het perceel Sintelweg 5-7 te Breda (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 14 december 2006 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.

Bij uitspraak van 5 juli 2007, op dezelfde dag verzonden, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht op de activiteiten die in de gebouwen op het perceel plaatsvinden waaronder de horeca-activiteiten, het besluit in zoverre vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief van 14 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 september 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Die zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als belanghebbende Sintels B.V. gehoord, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda.

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] stellen uitsluitend hoger beroep in tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarin het beroep tegen het besluit op bezwaar van 14 december 2006 ongegrond is verklaard.

2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen de buitenactiviteiten op het perceel. [appellanten] voeren daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de buitenactiviteiten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan.

2.2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Primair agrarisch gebied, A (pr)" met de aanduiding "manege".

Ingevolge artikel 5.2, onderdeel IV, onder 5a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is op gronden met de aanduiding "manege" het onderbrengen van, de handel in, het fokken van en de sportbeoefening met paarden toegestaan. Dit betekent dat binnen het agrarisch gebied bouwwerken mogen worden gebouwd en/of in stand gehouden ten behoeve van de in kolom I genoemde bedrijven op de daarvoor in kolom II aangegeven percelen. In kolom I wordt een ponyfokkerij en -pension genoemd die correspondeert met het in kolom II genoemde perceel Sintelweg 5-7.

In artikel 5.2, onderdeel IV, onder 5e, van de planvoorschriften is, voor zover thans van belang, vastgelegd dat een toename van het aantal maneges in het agrarisch gebied in principe ongewenst is.

Ingevolge artikel 5.5 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, wordt onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 19 van de planvoorschriften tenminste verstaan: het gebruik van gronden als terrein voor wedstrijdsport en beproeven van motorvoertuigen, motor- en fietscross of modelvliegtuigsport.

2.3. De activiteiten die buiten op het perceel plaatsvinden - de rij- en instructielessen voor paarden en pony's, het houden van wedstrijden en het organiseren van buitenritten - vallen onder de activiteiten die ingevolge artikel 5.2, onderdeel IV, onder 5a, eerste volzin, van de planvoorschriften, zijn toegestaan. Dientengevolge is het gebruik van het perceel ten behoeve van die buitenactiviteiten niet in strijd met de aan het perceel gegeven aanduiding "manege". De overweging van de rechtbank dat zowel het gebruik als manege in feitelijke zin als het gebruik als paardenfokkerij en -pension zijn toegelaten, berust op een juiste uitleg van genoemd planvoorschrift.

Het begrip "sportbeoefening met paarden" in artikel 5.2, onderdeel IV, onder 5a, eerste volzin, van de planvoorschriften, is niet nader omschreven in het bestemmingsplan. Voor de uitleg van dit begrip heeft het college terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2006 in zaak nr. 200505312/1 , waaruit volgt dat recreatieritten en rij- en instructielessen onder de beoefening van ruitersport vallen. Anders dan [appellanten] betogen, vallen wedstrijden, in aanmerking genomen dat in het algemene spraakgebruik sport veelal verbonden is met enig wedstrijd- of competitie-element, ook onder sportbeoefening met paarden. Gelet hierop alsmede gelet op de aard van de activiteiten die genoemd zijn in die bepaling moet worden vastgesteld dat het verbod in artikel 5.5 van de planvoorschriften om gronden te gebruiken als terrein voor wedstrijdsport, niet geldt voor de op het perceel gehouden wedstrijden met paarden. Er bestaat verder geen grond voor het oordeel dat het verschil tussen het gebruik van paarden en pony's van zodanige aard en omvang is, dat dit voor de uitleg van de genoemde voorschriften relevant is.

Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd omtrent een toename van het aantal maneges en de planologische afwegingen die in het verleden zijn gemaakt kan in het vorenstaande geen verandering brengen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008

218-560.