Uitspraak 200600022/2


Volledige tekst

200600022/2.
Datum uitspraak: 20 februari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Zutphen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2005, kenmerk SR/Mil.12.008/04, heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Railinfrabeheer Noordoost B.V.", tevens handelend onder de naam ProRail (hierna: vergunninghoudster), een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van het spoorwegemplacement aan het Stationsplein 12 te Zutphen, kadastraal bekend gemeente Zutphen, sectie B, nummer 3150, sectie F, nummers 9648, 9732 en 10386, en sectie K, nummers 269, 691, 702 en 992. Dit besluit is op 23 november 2005 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2006, en verzoeker sub 2 bij brief van 2 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2006, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 2 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2006, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 7 februari 2006, waar verzoekers sub 1, van wie [gemachtigde] in persoon, verzoeker sub 2 in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Buitenen en ing. H.G. Lichtenbeld, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. C.T.M. Bomers.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit.

2.3. In de revisievergunning van 17 november 1997, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 27 mei 2003, zijn de voor de inrichting tot 1 juni 2007 geldende geluidgrenswaarden opgenomen, alsmede de vanaf die datum geldende, strengere, geluidgrenswaarden. Hierin is tevens geregeld dat het moment waarop aan de strengere geluidgrenswaarden moet worden voldaan, op verzoek van vergunninghoudster eenmaal met maximaal 24 maanden kan worden uitgesteld.

Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het opstellen van dieseltreinen op andere opstelsporen, voor het op een andere wijze rangeren van Syntustreinen en voor het overslaan van gesloten containers voor restafval. In verband hiermee zijn de voor de inrichting tot 1 juni 2007 geldende geluidgrenswaarden aangepast. De grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) voor de dag- en avondperiode zijn op de verschillende beoordelingspunten met 2 tot 12 dB(A) verruimd, terwijl de grenswaarden voor de nachtperiode met 1 tot 2 dB(A) zijn aangescherpt.

2.4. Verzoekers voeren, kort samengevat, aan dat onvoldoende bescherming wordt geboden tegen geluidhinder en op het punt van veiligheid.

2.4.1. Verweerder en vergunninghoudster hebben ter zitting erkend dat het bestreden besluit uit oogpunt van geluidhinder en veiligheid geen optimale bescherming voor de omwonenden biedt. De bij het besluit vergunde activiteiten zijn volgens hen echter noodzakelijk in afwachting van de herinrichting van het emplacement, die onder meer strekt tot het reduceren van de geluidhinder en van het risico van het ontsporen van treinen.

2.4.2. De Voorzitter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten noodzakelijk zijn in afwachting van de herinrichting van het emplacement. Naar het oordeel van de Voorzitter staat thans echter onvoldoende vast dat de herinrichting van het emplacement niet vóór 1 juni 2007 kan zijn afgerond. In het dictum of de voorschriften van het bestreden besluit is de in de onderliggende vergunning geopende mogelijkheid om uitstel te verlenen ten aanzien van de verplichting om vanaf die datum aan de strengere geluidgrenswaarden te voldoen, niet uitgesloten. Blijkens de considerans is integendeel beoogd deze verlengingsmogelijkheid ook op de gewijzigde vergunning toe te passen. Gelet hierop, en op de per saldo aanzienlijke verruiming van de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten opzichte van de huidige situatie, ziet de Voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding de verzoeken toe te wijzen en de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoekers sub 1 te worden veroordeeld. Ten aanzien van verzoeker sub 2 is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zutphen van 22 november 2005, kenmerk SR/Mil.12.008/04, voor zover het de mogelijkheid betreft om uitstel te verlenen ten aanzien van de verplichting om vanaf 1 juni 2007 aan strengere geluidgrens¬waarden te voldoen;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zutphen tot vergoeding van bij verzoekers sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 32,57 (zegge: tweeëndertig euro en zevenenvijftig cent); het bedrag dient door de gemeente Zutphen aan verzoekers sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de gemeente Zutphen aan verzoekers sub 1 en verzoeker sub 2 het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) elk vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2006

157-442.