Uitspraak 200705778/1


Volledige tekst

200705778/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1924 van de rechtbank Haarlem van 18 juli 2007 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) het voertuig van appellant met kenteken [...] (hierna: het voertuig) doen verwijderen van het parkeerterrein "Burcht" te Zaandam.

Bij besluit van 20 februari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 juli 2007, verzonden op 24 juli 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2008, waar [appellant] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Pot, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

Ingevolge artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 behoort tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.

Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ab, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) wordt onder parkeerhaven of parkeerstrook verstaan een langs de rijbaan gelegen verharding die is bestemd voor stilstaande of geparkeerde voertuigen.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ad, van het RVV 1990 wordt onder rijbaan verstaan elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder ae, van het RVV 1990 is een rijstrook een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, ten derde, van het RVV 1990 mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren op een parkeergelegenheid op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder e, van het RVV 1990 mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren langs een gele onderbroken streep.

Ingevolge artikel 62 van het RVV 1990 zijn weggebruikers verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, van het RVV 1990 kan, ingeval een weg is verdeeld in rijstroken, de toepassing van een verkeersbord worden beperkt tot één of meer rijstroken.

Ingevolge het tweede lid gelden de verkeersborden E1, E2 en E3 van bijlage 1 slechts voor de zijde van de weg alwaar zij zijn geplaatst.

Ingevolge het derde lid is het parkeren van een voertuig en het plaatsen van een fiets en van een bromfiets echter toegestaan op de daartoe bestemde weggedeelten.

Ingevolge artikel 85, eerste lid, van het RVV 1990 zijn op bestuurders van een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin op de door Onze Minister voorgeschreven wijze een geldige en behoorlijk leesbare gehandicaptenparkeerkaart is aangebracht, artikel 25 en, indien niet langer wordt geparkeerd dan drie uren, de artikelen 24, eerste lid, onderdeel e, 46 en 62, voor zover het betreft bord E1 van bijlage 1, niet van toepassing.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) kunnen onder verkeersborden onderborden worden geplaatst.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van het BABW kunnen deze onderborden bij verkeersborden die een gebod of verbod aanduiden, een beperking van de werkingssfeer van die verkeersborden inhouden.

Ingevolge hoofdstuk II, paragraaf 4, onder "Bord E1 (parkeerverbod) en bord E2 (verbod stil te staan)", sub 2, van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens worden op rijbanen met verkeer in twee richtingen deze borden zodanig geplaatst dat de verboden voor verkeer in beide richtingen waarneembaar zijn. Hiertoe mogen de borden, mits voorzien van een onderbord waaruit begin of eind van het parkeerverbod blijkt, evenwijdig aan de wegas worden geplaatst.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a en c, aanhef en ten derde, van het Besluit wegslepen van voertuigen zijn de soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de WVW 1994 wegen en weggedeelten waar door middel van bord E1 van bijlage 1 van het RVV 1990 of door middel van een gele onderbroken streep als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van het RVV 1990 wordt aangegeven dat het verboden is te parkeren, alsmede parkeergelegenheden, aangeduid door bord E4 van bijlage 1 bij het RVV 1990, waarbij op een onderbord worden aangegeven de dagen of uren waarop het parkeren is verboden.

2.2. In de nacht van 25 op 26 augustus 2006 is het voertuig van [appellant] weggesleept van een gehandicaptenparkeerplaats, voorzien van verkeersbord E6 van bijlage 1 van het RVV 1990 zonder onderbord, op het parkeerterrein "Burcht". In hoger beroep is niet meer in geschil dat het voertuig van [appellant] langer op het parkeerterrein "Burcht" was geparkeerd dan de termijn van drie uur die is neergelegd in artikel 85, eerste lid, van het RVV 1990. Het parkeerterrein is niet verdeeld in rijstroken. Aan beide zijden van de ingang van het parkeerterrein, ter hoogte van de slagboom, alsmede op een aantal plaatsen op het parkeerterrein, is een verkeersbord E1 van bijlage 1 van het RVV 1990 met onderbord aangebracht.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn voertuig ten onrechte heeft doen verwijderen, nu zijn voertuig op het parkeerterrein "Burcht" was geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats waarvoor geen beperkingen golden. In dit verband voert hij aan dat een verkeersbord E1, zoals een aantal daarvan zich met een onderbord bevindt bij de ingang van en op het parkeerterrein "Burcht", ingevolge artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990 slechts gelding heeft voor wegen, en slechts betrekking kan hebben op de zijde van een weg waar het is geplaatst. Ingevolge het derde lid van dat artikel is een dergelijk bord niet bedoeld voor parkeerterreinen en de bijbehorende parkeervakken, waarvoor het RVV 1990 andere verkeersborden kent, zodat de verbodsbepaling van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, ten derde, van het RVV 1990 niet van toepassing is. De ter plaatse aangebrachte verkeersborden E1 hebben dan ook geen gelding voor het parkeerterrein "Burcht", dan wel de daarvan deel uitmakende parkeervakken, waaronder de gehandicaptenparkeerplaats waar hij zijn voertuig had geplaatst, aldus [appellant]. Volgens [appellant] geldt een parkeerverbod op een gehandicaptenparkeerplaats niet, tenzij ter plaatse van de gehandicaptenparkeerplaats een verkeersbord E6 is aangebracht in combinatie met een onderbord waaruit de toegestane parkeertijden blijken. Daarnaast betoogt hij dat de toepasselijke regels onduidelijk waren, gelet op de veelheid aan borden, waaruit onder meer volgt dat de toegestane parkeertijden overlappen met de tijdstippen waarop een wegsleepregeling geldt, en de plaatsen waarop zij zich bevinden.

2.3.1. De WVW 1994 en het RVV 1990 bieden geen steun voor het standpunt dat parkeervakken niet zijn aan te merken als of geen deel uitmaken van wegen in de zin van deze wettelijke regelingen. Gelet op het systeem van zowel de WVW 1994 als het RVV 1990 omvat het begrip 'wegen' parkeerterreinen met zich daarop bevindende parkeervakken als de onderhavige, mits deze voor het openbaar verkeer openstaan. Een andere uitleg zou onder meer tot gevolg hebben dat, in strijd met de kennelijke bedoeling van de wetgever, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen die is omschreven in artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 en die bij uitsluiting betrekking heeft op een op een weg staand voertuig, zich nimmer zou kunnen uitstrekken tot het verwijderen van voertuigen die op een parkeerterrein zijn geparkeerd.

Artikel 65, tweede lid, van het RVV 1990 kan niet los worden gezien van het eerste lid van dat artikel. Uit het samenstel van het eerste en tweede lid volgt, voor zover thans van belang, dat verkeersbord E1 van bijlage 1 slechts geldt voor de zijde van een weg waar het is geplaatst, in de situatie waarin die weg is verdeeld in rijstroken. Ook het derde lid, waarin, voor zover thans van belang, is bepaald dat het parkeren van een voertuig niettemin is toegestaan op de daartoe bestemde weggedeelten, geldt slechts indien de betrokken weg is verdeeld in rijstroken. Deze uitleg vindt bevestiging in bijlage 1 van het RVV 1990, waarin verkeersbord E1 in algemene zin is omschreven als "parkeerverbod", alsmede in hoofdstuk II, paragraaf 4, onder "Bord E1 (parkeerverbod) en bord E2 (verbod stil te staan)", sub 2, van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens, waarin een bijzondere instructie is opgenomen voor plaatsing langs rijbanen met verkeer in twee richtingen.

De omstandigheid dat het RVV 1990 in bijlage 1 voorziet in bijzondere verkeersborden voor parkeergelegenheden - waaronder type E4, dat is omschreven als "parkeergelegenheid", en type E6, dat is omschreven als "gehandicaptenparkeerplaats" - kan niet afdoen aan de gelding van verkeersbord E1.

Gelet op het voorgaande, alsmede op artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit wegslepen van voertuigen, heeft de rechtbank het parkeerterrein "Burcht" terecht aangemerkt als een weg waar blijkens de verkeersborden E1 van bijlage 1 van het RVV 1990 een verbod geldt te parkeren op de tijdstippen, vermeld op het onderbord. De rechtbank heeft dit verbod ingevolge artikel 85, eerste lid, van het RVV 1990 terecht van toepassing geacht op [appellant], nu in rechte vaststaat dat hij zijn voertuig langer dan drie uren op het parkeerterrein "Burcht" heeft geparkeerd.

Terecht heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht dat door de plaatsing van diverse typen borden bij en op het parkeerterrein "Burcht" verwarring is gewekt over de gelding van het parkeerverbod. Weliswaar is bij de tijden op het onderbord bij het bord "betaald parkeren" geen uitzondering gemaakt voor de perioden gedurende welke het parkeerverbod geldt, doch het bereik van dat verbod en de reden ervoor - het houden van markt ter plaatse - zijn ondubbelzinnig aangegeven en hadden ook voor [appellant] duidelijk kunnen zijn.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Können
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008

301.