Uitspraak 200600453/2


Volledige tekst

200600453/2.
Datum uitspraak: 14 februari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
verzoeker,

tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/453 van de rechtbank Utrecht van 30 november 2005 in het geding tussen:

[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend te [woonplaats]

en

verzoeker.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft verzoeker geweigerd aan [wederpartij A] vrijstelling te verlenen voor het gebruik van een deel van een nog te bouwen woning op het perceel, kadastraal bekend sectie […], nummer […], gelegen aan de [locatie] te Amersfoort, (hierna: het perceel), als architectenbureau.

Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verzoeker het daartegen door [wederpartij A] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 november 2005, verzonden op 7 december 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna: [wederpartijen]) ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar alsnog ongegrond verklaard, het besluit van verzoeker van 12 oktober 2004 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden beslissing op bezwaar.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer verzoeker bij brief van 12 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2006.
Bij eerstgenoemde brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 februari 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T.P. Grünbauer, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn daar gehoord [wederpartijen] in persoon, bijgestaan door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, en [partij], vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg, gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Plan van uitbreiding voor Randenbroek" rust op het perceel een bestemming die de bouw van woningen niet toestaat. Op 4 mei 2004 heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor de bouw van in totaal negen woningen verdeeld over verschillende kavels. In de voorschriften behorende bij dit vrijstellingsbesluit is onder meer het volgende opgenomen:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, voor het toestaan van een aan een woning gebonden beroep of bedrijf in een woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met dien verstande dat:

a. onder een aan huis gebonden beroep wordt verstaan een beroep of bedrijf, dat door de bewoner in een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten en/of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is;

<…>".

De gemeente heeft bij de verkoop van de betrokken kavel aan [wederpartijen] ook op de bij het vrijstellingsbesluit behorende voorschriften gewezen. Nadien is aan [wederpartijen] een bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel.

2.3. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of, gelet op het feit dat bij het architectenbureau naast de eigenaars/bewoners van de woning ook twee tot drie andere personen werkzaam zullen zijn, wel sprake kan zijn van de uitoefening van een beroep of bedrijf dat door de bewoner in een woning wordt uitgeoefend in de hiervoor bedoelde zin. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit niet het geval is. Zij heeft vervolgens overwogen dat ook aan de andere in voormelde voorschriften opgenomen voorwaarden voor de verlening van vrijstelling was voldaan en dat - kort weergegeven - nu het college ter zitting heeft verklaard dat alsdan vrijstelling wordt verleend, het in dit geval de gevraagde vrijstelling in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft daarop - onder meer - de beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar alsnog gegrond verklaard, het primaire besluit van 12 oktober 2004 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de bestreden beslissing op bezwaar.

2.4. Verzoeker verzoekt de Voorzitter de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen totdat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist. Hierover overweegt de Voorzitter dat, hoewel de rechtbank dit waarschijnlijk wel heeft beoogd, bij de aangevallen uitspraak - anders dan partijen kennelijk hebben aangenomen - geen vrijstelling is verleend. De rechtbank heeft weliswaar het besluit van 12 oktober 2004, de weigering vrijstelling te verlenen, herroepen, maar niet zelf beslist op de aanvraag die door de herroeping weer voorlag en de vrijstelling alsnog verleend. Dit betekent dat verzoeker hieromtrent alsnog een beslissing zal moeten nemen. Over de door verzoeker gestelde vrees voor precedentwerking wordt overwogen dat, zoals uit het vorenstaande blijkt, het geschil is toegespitst op de uitleg van de voorschriften behorende bij een vrijstellingsbesluit voor slechts negen woningen. Niet is gebleken dat één van de eigenaren van de andere woningen het concrete voornemen heeft hierin een beroep of bedrijf te gaan uitoefenen, terwijl bovendien deze eigenaren in dat geval kan worden meegedeeld dat tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld. In de vrees voor precedentwerking ziet de Voorzitter dan ook geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Dit geldt ook voor de stelling van verzoeker dat met een schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak kan worden voorkomen dat [wederpartijen] thans - in de wetenschap dat zij over een vrijstelling beschikken - over de toekomst van de woning besluiten nemen die, wanneer de Afdeling de hoger beroepen gegrond verklaard, bij hen mogelijk tot schade zullen leiden. Zoals reeds overwogen, is immers nog geen vrijstelling verleend, maar bovendien echter weten [wederpartijen] dat de aangevallen uitspraak nog niet onherroepelijk is.

2.5. Gelet hierop, wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

2.6. Verzoeker dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. wijst het verzoek af;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort tot vergoeding van bij [wederpartijen] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amersfoort aan [wederpartijen] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2006

201.