Uitspraak 200705752/2


Volledige tekst

200705752/2.
Datum uitspraak: 5 februari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een agrarisch bedrijf met varkens en de opslag en verwerking van bijproducten aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats]. Dit besluit is op 2 juli 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2007.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2007, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door ing. J.F.M. Schepen en ing. W. van Vendel, ambtenaren in dienst van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, en ing. W.A.J.M. Michels, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. [verzoeker] voert aan dat in de bestaande stallen niet de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

2.2.1. Het college stelt dat het niet redelijk is om te eisen dat in de bestaande stallen 1 gedeeltelijk, 2 en 3 aan de [locatie 2] en de stallen 1 tot en met 5 aan de [locatie 1] de beste beschikbare technieken worden toegepast. Het college baseert dit standpunt onder meer op de in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij opgenomen overgangstermijnen die gelden voor het toepassen van emissiearme stalsystemen bij bestaande stallen.

2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr. 200609287/1) dienen, gelet op artikel 8.10, tweede lid, aanhef en onder a, en artikel 8.11, derde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer, in de inrichting of delen daarvan waarvoor vergunning wordt verleend, onmiddellijk de daarvoor in aanmerking komende beste beschikbare technieken te worden toegepast. De overgangstermijnen die in het - nog niet in werking getreden - Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij zijn genoemd, kunnen daaraan niet afdoen. Niet in geschil is dat de stalsystemen in de bestaande stallen, zoals aangevraagd, niet kunnen worden aangemerkt als de beste beschikbare technieken. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer.

2.3. Reeds hierom ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden behoeven geen bespreking.

2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 juni 2007, kenmerk 1307620;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 673,73 (zegge: zeshonderddrieënzeventig euro en drieënzeventig cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2008

43-492.