Uitspraak 200704168/1


Volledige tekst

200704168/1.
Datum uitspraak: 30 januari 2008.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 06/2623 van de rechtbank Zutphen van 7 mei 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de korpsbeheerder van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft de korpsbeheerder van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland (hierna: de korpsbeheerder) een verzoek van [appellant] om verstrekking van gegevens gedeeltelijk toegewezen.

Bij besluit van 5 december 2006 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 mei 2007, verzonden op 14 mei 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en de korpsbeheerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 7 juni 2007 heeft de korpsbeheerder een nieuw besluit op bezwaar genomen.

Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 25 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 juni 2007 heeft [appellant] de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Bij brief van 20 juli 2007 heeft de korpsbeheerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2007, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. M.R. van Elden, werkzaam bij het bureau juridische zaken van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, voor zover thans van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(...)

c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

2.2. Bij brief van 18 april 2006 heeft [appellant] de korpsbeheerder verzocht om afschriften van alle documenten die betrekking hebben op de bekladdingen en vernielingen op de Joodse begraafplaats van Terborg in januari 2006. Het betreft een door de politie uitgegeven persbericht, een politiemutatie van 24 januari 2006, een aangifte van 25 januari 2006, alsmede foto's behorende bij de aangifte.

2.3. [appellant] betwist het oordeel van de rechtbank dat de korpsbeheerder terecht de exacte aard van de gekladde leuzen en geplakte stickers, vastgelegd in de aangifte en op de daarbij behorende foto's, niet heeft verstrekt op de grondslag dat het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Volgens [appellant] is een deel van de gekladde teksten al gepubliceerd in de Monitor racisme & extremisme van de Anne Frank Stichting (hierna: de Monitor), vindt geen enkele opsporingsactiviteit meer plaats en heeft de politie in eerdere vergelijkbare zaken vergelijkbare informatie wel bekend gemaakt.

2.3.1. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de niet openbaar gemaakte stukken stelt de Afdeling vast dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het belang waarop de korpsbeheerder zich bij de niet openbaar gemaakte passages heeft beroepen, aan de orde is.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat openbaarmaking van de gekladde leuzen en geplakte stickers, vastgelegd in de aangifte en op de daarbij behorende foto's, in redelijkheid mocht worden geweigerd, aangezien deze stukken nog van belang zijn voor het rechercheonderzoek naar strafbare feiten en het bekendmaken van deze stukken dat onderzoek zou kunnen schaden. Ter zitting heeft de korpsbeheerder medegedeeld dat momenteel geen actief onderzoek wordt gedaan maar dat het onderzoek niet is gesloten. Anders dan [appellant] betoogt betekent dit niet dat de korpsbeheerder zich niet meer op het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten mag beroepen, nu niet op voorhand onaannemelijk is dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van vergelijkbare incidenten, het rechercheonderzoek alsnog zal worden hervat.

De stelling van [appellant] dat een deel van de gekladde teksten al is gepubliceerd in de Monitor leidt niet tot een ander oordeel, omdat die publicatie minder gedetailleerd is dan de betreffende stukken. Voorts laat het enkele feit dat de politie in eerdere vergelijkbare zaken vergelijkbare informatie wel openbaar heeft gemaakt onverlet dat de korpsbeheerder in deze zaak een eigen afweging diende te maken over openbaarmaking.

2.4. Voorts komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de opgevoerde verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het verzoek hiertoe niet nader is gespecificeerd.

2.4.1. Dit betoog slaagt. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt voor een partij of een belanghebbende in verband met gemaakte verletkosten een tarief vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 4,54 en € 53,09 per uur. Vaststaat dat [appellant] om vergoeding van verletkosten heeft verzocht. [appellant], van wie voldoende vaststaat dat hij freelance journalist is, heeft zijn verzoek voldoende gespecificeerd door zijn uren toe te lichten en door een lijst met adviestarieven voor freelance journalisten over te leggen. Naar het oordeel van de Afdeling had de rechtbank hem daarom een vergoeding van € 53,09 x 3 uur moeten toekennen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank [appellant] geen vergoeding heeft toegekend van de verletkosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de korpsbeheerder alsnog in deze kosten veroordelen. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd voor het overige.

2.6. Het hoger beroep van [appellant] wordt ingevolge artikel 6:19 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geacht mede als beroep te zijn gericht tegen het besluit van de korpsbeheerder van 7 juni 2007.

2.7. Het betoog van [appellant] dat de korpsbeheerder bij het besluit van 7 juni 2007 ten onrechte een pagina van de aangifte van 25 januari 2006 niet openbaar heeft gemaakt slaagt. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de niet openbaar gemaakte stukken stelt de Afdeling vast dat de korpsbeheerder pagina 2 van de aangifte niet openbaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft overwogen dat pagina 2 van de aangifte geen achterhouding van openbaarmaking verdient, met uitzondering van de inhoud van het gekladde. Tegen dit oordeel is door de korpsbeheerder geen hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat de korpsbeheerder bij zijn besluit van 7 juni 2007 ten onrechte pagina 2 van de aangifte, met uitzondering van de inhoud van het gekladde, niet openbaar heeft gemaakt.

2.8. Het beroep is gegrond. Het besluit van 7 juni 2007 dient te worden vernietigd voor zover de korpsbeheerder heeft nagelaten pagina 2 van de aangifte van 25 januari 2006, met uitzondering van de inhoud van het gekladde, openbaar te maken.

2.9. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld, reeds omdat de korpsbeheerder bij besluit van 7 juni 2007 niet geheel heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 7 mei 2007 in zaak no. 06/2623, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de korpsbeheerder van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland te veroordelen in de verletkosten;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;

IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de korpsbeheerder van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland van 7 juni 2007, kenmerk 058i02527, gegrond;

V. vernietigt dit besluit, voor zover de korpsbeheerder van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland heeft nagelaten pagina 2 van de aangifte van 25 januari 2006, met uitzondering van de inhoud van het gekladde, openbaar te maken;

VI. veroordeelt de korpsbeheerder van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 159,27 (zegge: honderdnegenenvijftig euro en zevenentwintig cent) en in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008.

176-512.