Uitspraak 200504921/1


Volledige tekst

200504921/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2004 heeft de gemeenteraad van Lingewaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 augustus 2004, het bestemmingsplan "De Eng II Asperen 2004" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 april 2005, no. RE2004.91122, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 16 september 2005 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van Hotel & Partycentrum De Schildkamp, die als derde-belanghebbende in de onderhavige procedure is toegelaten. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2006, waar appellant, in persoon en vertegenwoordigd door mr. A. van Weverwijk, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E.J.W. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Lingewaal, vertegenwoordigd door L.A.A. van Galen, ambtenaar van de gemeente, en Hotel & Partycentrum De Schildkamp, vertegenwoordigd door G.O. Groeskamp.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader van de Afdeling

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellant

2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan". Hij betoogt dat het plandeel ten onrechte is goedgekeurd, omdat niet een afstand van tenminste 50 meter is aangehouden tot de boomgaard van zijn fruitteeltbedrijf, dat in de directe nabijheid van dit plandeel ligt. Appellant vreest daardoor in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt en stelt dat op het desbetreffende recreatieterrein en in de toegestane horeca-inrichting voor het personeel en de bezoekers geen aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd.

Het standpunt van verweerder

2.4. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Onder verwijzing naar de provinciale toetsingspraktijk heeft verweerder gesteld dat in beginsel als vuistregel een afstand van 50 meter in acht moet worden genomen tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector. Hij heeft onderkend dat de afstand tussen de grens van het perceel van appellant met het kadastrale nummer 678 en voornoemd plandeel ongeveer 10 meter bedraagt en derhalve korter is dan de hiervoor genoemde afstand. Volgens verweerder zijn in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van de indicatieve 50 meter. Hij heeft hierbij betrokken dat het waarschijnlijk is dat het aantal gehinderde personen beperkt zal zijn, de verblijfsduur van deze personen kort zal zijn en deze personen niet onder een kwetsbare groep zijn te scharen.

De vaststelling van de feiten

2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.1. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een gebied aan de westzijde van Asperen voor onder meer woondoeleinden en recreatieve doeleinden. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Engweg, aan de zuidzijde door de Heukelumseweg, aan de oostzijde door woonwijk "de Eng" en aan de westzijde door een agrarisch gebied.

De gronden van het noordwestelijke deel van het plangebied zijn in het plan aangewezen voor "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan".

2.5.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduiding "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" uitsluitend bestemd voor de volgende buitenactiviteiten gecombineerd met kleinschalige horeca-activiteiten: minigolf, speelveld, trapveld, speeltuin, jeu de boules, badminton, tennis en basketbal.

Ingevolge artikel 5, derde lid, onder c, van de planvoorschriften mag ter plaatse van de aanduiding "kleinschalige bebouwing toegestaan" maximaal 1 gebouw worden gebouwd onder de voorwaarden dat:

(1) het oppervlak van het gebouw niet meer dan 100 m2 mag bedragen;

(2) de afstand van het gebouw tot de grens van de bestemming "Woondoeleinden" minimaal 50 meter moet bedragen;

(3) de maximale goot- en bouwhoogte van het gebouw staat op de kaart aangegeven;

(4) het gebouw nabij de Engweg wordt gesitueerd.

Ingevolge artikel 5, negende lid, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 11, eerste lid, respectievelijk van het bepaalde in lid 1, sub a, voor het gebruik van de gronden ten behoeve van buitenactiviteiten welke niet zijn vermeld in lid 1, sub a van dit artikel maar die qua hinder en omvang daarmee vergelijkbaar zijn.

2.5.3. Appellant exploiteert in het kader van zijn fruitteeltbedrijf een boomgaard op het perceel met het kadastrale nummer 678, gelegen ten noorden van de gronden in het noordwestelijke deel van het plangebied. In het kader van de bedrijfsvoering worden bestrijdingsmiddelen gebruikt. In het voorjaar wordt gebruik gemaakt van beregeningsapparatuur ten behoeve van vorstbestrijding. Verder wordt in de periode augustus tot november gebruik gemaakt van gaskanonnen ter bestrijding van vraatschade.

De afstand tussen de perceelgrens van appellant en het terrein dat is aangewezen voor buitenactiviteiten in combinatie met kleinschalige horeca-activiteiten bedraagt ongeveer 10 meter.

2.5.4. In de bij het Streekplan Gelderland 1996 behorende Handreiking bestemmingsplannen is een afstand van 50 meter genoemd als aan te houden afstand tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector in verband met onder meer het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Het oordeel van de Afdeling

2.6. Voor zover ter zitting door Hotel & Partycentrum De Schildkamp is gesteld dat de in overweging 2.5.4. genoemde vuistregel niet in het nieuwe Streekplan Gelderland 2005 is overgenomen en derhalve niet relevant is, treft deze stelling geen doel. Verweerder was bij het nemen van het bestreden besluit immers gebonden aan het ten tijde van dat besluit geldende provinciaal ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in het Streekplan Gelderland 1996, en de daarbij behorende Handreiking.

2.6.1. Niet in geschil is dat door verweerder in het algemeen een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector wordt aangehouden. Zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 23 juni 2004 in zaak no. 200400297/1, JB 2004/284) heeft overwogen, is toepassing van deze vuistregel in het algemeen niet onredelijk. De afstand tussen de perceelgrens van appellant en het terrein dat is aangewezen voor buitenactiviteiten in combinatie met kleinschalige horeca-activiteiten bedraagt ongeveer 10 meter en wijkt hiermee in niet geringe mate af van de in de vuistregel neergelegde indicatieve afstand van 50 meter. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat kan worden afgeweken van de in de vuistregel neergelegde indicatieve afstand van 50 meter. Verweerder heeft hierbij betrokken dat het aantal gehinderde personen beperkt zal zijn, de verblijfsduur van deze personen kort zal zijn en deze personen niet onder een kwetsbare groep zijn te scharen.

In het kader van de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden als voornoemd dient een afweging van alle betrokken belangen plaats te vinden. Verweerder heeft bij de besluitvorming onvoldoende betrokken welke bestrijdingsmiddelen appellant gebruikt in welke frequentie en wat de effecten zijn voor de mens bij blootstelling aan deze bestrijdingsmiddelen. Ter zitting is in dat verband gebleken dat appellant in het kader van zijn bedrijfsvoering naast biologische ook chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Per jaar wordt veertig keer met deze middelen gespoten en slechts zes weken per jaar wordt geen gewasbescherming toegepast. Gelet op de korte afstand tussen de perceelgrens van appellant en het terrein dat is aangewezen voor buitenactiviteiten in combinatie met kleinschalige horeca-activiteiten is het aannemelijk dat er sprake zal zijn van verspreiding van deze bestrijdingsmiddelen op of over het voornoemde terrein. Voorts heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het aantal gehinderde personen beperkt zal zijn, noch dat de verblijfsduur van deze personen op het plandeel beperkt zal zijn. Verweerder heeft evenmin zijn stelling aannemelijk gemaakt dat de op het terrein aanwezige personen niet tot een kwetsbare groep behoren. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd in hoeverre, in afwijking van voornoemde vuistregel, de afstand van 10 meter tussen de met het plan mogelijk gemaakte activiteiten en de fruitteeltactiviteiten van appellant uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht.

2.6.2. Wat betreft de door appellant gestelde geluidhinder ten gevolge van het gebruik van beregeningsinstallaties en gaskanonnen, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting is gebleken dat appellant in de periode van augustus tot november, indien nodig ter bestrijding van vraatschade, gebruik maakt van gaskanonnen waaruit van zonsopgang tot zonsondergang ongeveer één keer per twee minuten een luide knal klinkt. Daarnaast wordt in het voorjaar ter bestrijding van vorstschade en in de zomer in droge periodes gebruik gemaakt van beregeningsinstallaties die geluid produceren. Uit de stukken is gebleken dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre het personeel van de toegestane horeca-inrichting en de bezoekers van het desbetreffende recreatieterrein hinder zullen ondervinden van het geluid, geproduceerd door voornoemde gaskanonnen en beregeningsinstallaties. De enkele stelling dat slechts van incidenteel gebruik van de genoemde machines sprake is, acht de Afdeling in dit verband onvoldoende. Ter zitting is evenmin gebleken dat verweerder het aspect geluidhinder voldoende bij het nemen van het bestreden besluit heeft betrokken.

2.6.3. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te trachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan".

Proceskostenveroordeling

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 12 april 2005, RE2004.91122, voor zover het de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Horecabedrijven en recreatieve inrichtingen (HR)" met de aanduidingen "dagrecreatieve buitenactiviteiten (ba)" en "kleinschalige bebouwing toegestaan" betreft;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2006

357-464.