Uitspraak 200704040/1


Volledige tekst

200704040/1.

Datum uitspraak: 16 januari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 06/3083 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 april 2007 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Asten.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Asten (hierna: het college) het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen de golfbaan en de gasterij op de percelen gelegen aan de Gezandebaan te Heusden (hierna: de percelen) afgewezen.

Bij besluit van 18 mei 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 april 2007, verzonden op 2 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] (hierna: [appellant A] en anderen) daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van [appellant F] en [appellant G] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 11 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juli 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 7 augustus 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.G. Woudstra, advocaat te Breda, en E.J.B.L. van Amelsfoort-Nooijen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

Voorts is als partij gehoord Green Valley Resort B.V., vertegenwoordigd door F.J.M. van Eijk.

2. Overwegingen

2.1. Aan de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden heeft het college ten grondslag gelegd dat het gebruik van de 9 holes golfbaan, voor zover deze is gelegen op gronden met de bestemming "niet-agrarische verwante bedrijven/functies", waarop een "recreatieweide" is toegestaan, niet leidt tot een met het bestemmingsplan "Buitengebied Gemeente Asten 1998" (hierna: het bestemmingsplan) strijdig gebruik en voorts dat het gebruik van de golfbaan, voor zover deze is gelegen op de gronden met de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke en vogelkundige waarden", in strijd is met het bestemmingsplan. Het college concludeert dat, nu er, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan, zodanige stappen zijn genomen tot legalisering van de situatie alsmede bezien de belangen van exploitanten, handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat hiervan dient te worden afgezien.

2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte appellanten [appellant A] en anderen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze appellanten stellen dat zij als omwonenden vanwege de ruimtelijke uitstraling en de verkeersaantrekkende werking van de golfbaan een rechtstreeks belang hebben bij handhaving. Zij stellen voorts dat zij worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. [appellant A] en anderen voeren aan dat de rechtbank ten onrechte de kring van belanghebbenden heeft beperkt tot de golfbaan in zijn huidige vorm.

2.2.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het in deze procedure slechts gaat om het gebruik van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden, te weten het gebruik van de percelen als 9 holes golfbaan. De voorgenomen uitbreiding van de golfbaan naar een 18 holes golfbaan, waarvoor eerst een wijziging van het bestemmingsplan nodig is, blijft voor de beslechting van dit geschil buiten beschouwing, nu deze mogelijke uitbreiding voor het gebruik dat ten tijde van het besluit op bezwaar daadwerkelijk van de gronden werd gemaakt niet van belang is. [appellant A] en anderen hebben de mogelijkheid tegen de voorgenomen uitbreiding van de golfbaan op te komen in het kader van de bestemmingsplanprocedure.

2.2.2. Niet kan worden geoordeeld dat het besluit van het college om af te zien van handhavend optreden van invloed is op de woonomgeving van [appellant A] en anderen. De afstand tussen de woningen van [appellant A] en anderen en de golfbaan is zodanig dat zij daaraan geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit kunnen ontlenen. Voorts is niet aannemelijk dat het gebruik van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden als 9 holes golfbaan, mede gelet op voornoemde afstanden, een zodanige verkeersaantrekkende werking dan wel een uitstraling op de omgeving heeft, dat er aanleiding is om daarover anders te oordelen. Niet gebleken is voorts dat de belangen van de bedrijven van [appellant A] en anderen door het thans bestreden besluit worden geraakt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant A] en anderen niet-ontvankelijk zijn in hun beroep.

2.3. Voor zover hierna sprake is van appellanten worden daarmee uitsluitend de appellanten [appellant F] en [appellant G] bedoeld.

2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het verzoek om handhaving ten aanzien van het gedeelte van de golfbaan dat is gelegen in de bestemming "niet-agrarische verwante bedrijven/functies", waarop een "recreatieweide" is toegestaan, ten onrechte is afgewezen. Appellanten stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebruik van de golfbaan op het gedeelte van het perceel dat is bestemd als recreatieweide is toegestaan, omdat de golfbaan valt onder de term minigolf zoals opgenomen in de planvoorschriften. Appellanten voeren aan dat de begrippen minigolf en midgetgolf in de planvoorschriften niet nader worden gedefinieerd, zodat de bedoeling van de planwetgever met betrekking tot dit mogelijke onderscheid niet duidelijk is en dat derhalve moet worden aangesloten bij het normale spraakgebruik. In het normale spraakgebruik is volgens appellanten minigolf een synoniem voor midgetgolf. Voorts betogen appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat de driving range is gelegen op een gedeelte van de golfbaan dat de bestemming "agrarische bedrijven" heeft en derhalve in strijd met de planvoorschriften in gebruik is.

2.5. Ingevolge artikel 1.5, onder A, aanhef, van de planvoorschriften zijn - kort weergegeven - de gronden die zijn aangewezen als "agrarisch gebied met landschappelijke en vogelkundige waarden" bestemd voor agrarische doeleinden, behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waterhuishoudkundige doeleinden en dagrecreatief medegebruik.

Ingevolge artikel 2.1 onder A, van de planvoorschriften zijn de gronden die zijn aangewezen als "agrarische bedrijven" bestemd voor de in dit artikel opgenomen doeleinden.

Ingevolge artikel 2.3, onder A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften zijn de gronden die zijn aangewezen als "niet-agrarisch-verwante bedrijven/functies" bestemd voor de uitoefening van niet agrarisch-verwante bedrijven/functies conform de "Staat van niet-agrarisch verwante bedrijven/functies" (zie de aan dit artikel toegevoegde bijlage), waarbij niet meer dan één bedrijf of functionele eenheid aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak. Volgens voornoemde staat van niet-agrarisch verwante bedrijven/functies is aan het adres Gezandebaan ongenummerd de bestemming recreatieweide toegekend.

Ingevolge artikel 0.6, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in dit plan begrepen gronden en daarop voorkomende opstallen te gebruiken, in gebruik te nemen of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze, die strijdig is met de bestemming. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van gronden of opstallen ten behoeve van dag- of verblijfsrecreatie, tenzij in het plan expliciet toegestaan.

Ingevolge artikel 0.3 van de planvoorschriften wordt onder recreatieweide verstaan: kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, overwegend in de openlucht, met beperkte bebouwing en in combinatie met een goede landschappelijke inpassing, zoals minigolf, midgetgolf, speelweide of heemtuin.

2.5.1. De 9 holes golfbaan is blijkens de gedingstukken hoofdzakelijk gelegen in de bestemming "niet-agrarische verwante bedrijven/functies". Een gedeelte van de golfbaan is gelegen in de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke en vogelkundige waarden" alsmede, gezien de ter zitting getoonde (plan)kaarten in de bestemming "agrarische bedrijven".

2.5.2. Niet in geschil is en ook de Afdeling stelt vast dat het gebruik van de percelen als golfbaan waarop de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke en vogelkundige waarden" rust, in strijd is met artikel 1.5 van de planvoorschriften in samenhang bezien met artikel 0.6, eerste lid, van de planvoorschriften.

Voorts is het gebruik van de percelen als golfbaan waarop de bestemming "agrarisch bedrijf" rust in strijd met artikel 2.1 van de planvoorschriften in samenhang bezien met artikel 0.6, eerste lid, van de planvoorschriften. Het college was derhalve in zoverre bevoegd tot handhavend optreden over te gaan. Het college heeft dit niet onderkend.

Wat betreft het gebruik van de percelen als golfbaan gelegen in de bestemming "niet-agrarische verwante bedrijven/functies" overweegt de Afdeling dat de planwetgever in artikel 2.3, onder A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften in samenhang bezien met de "Staat van niet-agrarisch verwante bedrijven/functies" heeft bepaald dat een recreatieweide is toegestaan op de Gezandebaan. Uit de planvoorschriften noch uit de toelichting behorende bij het bestemmingsplan volgt dat, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld, het de kennelijke bedoeling van de planwetgever is geweest om daarmee een 9 holes golfbaan op de Gezandebaan mogelijk te maken. Dat in artikel 0.3 van de planvoorschriften de termen minigolf en midgetgolf naast elkaar worden gebruikt als voorbeelden van een recreatieweide leidt, nog los van het feit dat deze termen volgens "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" in het algemeen spraakgebruik synoniemen zijn, niet tot het oordeel dat hiermee vaststaat dat de onderhavige 9 holes golfbaan, nu dit geen volwaardige 18 holes golfbaan maar een oefengolfbaan zou zijn, als minigolf dient te worden aangemerkt. Gelet op de aard, indeling, omvang en het karakter van de 9 holes golfbaan is de Afdeling van oordeel dat deze golfbaan niet als minigolf als bedoeld in artikel 0.3 van de planvoorschriften kan worden aangemerkt en voorts dat het onderhavige gebruik van de percelen niet gelijk kan worden gesteld met het gebruik van een recreatieweide in de zin van bedoelde bepaling, nu een dergelijke weide, mede gezien de aldaar genoemde voorbeelden, slechts een kleinschalige dagrecreatieve bestemming heeft. Het gebruik van de 9 holes golfbaan voor zover deze golfbaan is gelegen op de bestemming "niet-agrarische verwante bedrijven/functies", is derhalve in strijd met artikel 2.3, onder A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften in samenhang bezien met artikel 0.6, eerste lid, van de planvoorschriften.

Uit het vorenstaande volgt dat niet slechts het gebruik van de percelen met de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke en vogelkundige waarden" als golfbaan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat tevens het gebruik van de percelen met de bestemmingen "agrarische bedrijven" en "niet-agrarische verwante bedrijven/functies" als golfbaan in strijd is met het bestemmingsplan. Nu het college zich ten aanzien van de percelen gelegen in de bestemmingen "niet-agrarische verwante bedrijven/functies" en "agrarische bedrijven" op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van deze percelen als golfbaan niet leidt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik en dat het derhalve niet bevoegd was om tot handhaving over te gaan, berust de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.6. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover daarbij het beroep van [appellant A] en anderen niet-ontvankelijk is verklaard. Het hoger beroep is voor het overige gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van [appellant F] en [appellant G] ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant F] en [appellant G] tegen het besluit van 18 mei 2006 alsnog gegrond verklaren. Het college dient een nieuw besluit te nemen. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij het beroep van [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellant E] niet-ontvankelijk is verklaard;

II. verklaart het hoger beroep van [appellant F] en [appellant G] gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 april 2007 in zaak no. AWB 06/3083, voor zover het beroep van [appellant F] en [appellant G] ongegrond is verklaard;

IV. verklaart het door [appellant F] en [appellant G] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Asten van 18 mei 2006;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Asten tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.345,36 (zegge: duizend driehonderdvijfenveertig euro en zesendertig cent), waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Asten aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat gemeente Asten aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Zwart w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008

374.