Uitspraak 200703433/1


Volledige tekst

200703433/1.
Datum uitspraak: 2 januari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1809 van de rechtbank Maastricht van 6 april 2007 in het geding tussen:

[wederpartij] handelend onder de naam [Restaurant], te [plaats],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan [wederpartij] handelend onder de naam [Restaurant] een boete van € 8.000 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).

Bij besluit van 5 juli 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door [Restaurant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 6 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [Restaurant] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

[Restaurant] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2007, waar [Restaurant], vertegenwoordigd door [wederpartij] en bijgestaan door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.

Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.

Ingevolge artikel 19d, derde lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.

Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.

Volgens beleidsregel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.

Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 per persoon, per beboetbaar feit gesteld.

2.2. Hetgeen door [Restaurant] in het verweerschrift is betoogd over Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie en de vraag op welk moment een van de vreemdelingen de Duitse nationaliteit heeft verkregen, valt buiten de omvang van dit geding, nu [Restaurant] geen hoger beroep heeft ingesteld en de minister tegen de betreffende overwegingen in hoger beroep geen gronden heeft aangevoerd.

2.3. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte grond heeft gevonden voor het oordeel dat in dit geval bijzondere omstandigheden aanleiding geven de hoogte van de opgelegde boete met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te matigen.

2.3.1. De rechtbank heeft in de omstandigheden dat de gemeente Vaals direct grenst aan en zonder fysieke grens overloopt in Duits grondgebied, dat één van de vreemdelingen in loondienst is en in Duitsland als grensarbeider legaal arbeid verricht bij de, op tweehonderd meter van [Restaurant] op Duits grondgebied gelegen eetkraam van de echtgenote van [wederpartij] en de andere vreemdeling ten tijde van de controle in het bezit was van een toezegging dat hij de Duitse nationaliteit zou verkrijgen, ten onrechte grond gevonden voor het oordeel dat de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding geven tot matiging van de opgelegde boete.

[Restaurant] had zich er rekenschap van dienen te geven of voor de tewerkstelling hier te lande van de desbetreffende vreemdelingen tewerkstellingsvergunningen waren vereist. Dit geldt te meer nu uit de in het paspoort van één van de vreemdelingen door de gemeente Heerlen geplaatste stempel blijkt dat de desbetreffende vreemdeling als grensarbeider is aan te merken en arbeid in Nederland is toegestaan, maar dat hiervoor een tewerkstellingsvergunning is vereist. Bovendien blijkt uit het op ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 22 september 2005 dat [Restaurant] voor deze vreemdeling een tewerkstellingvergunning heeft aangevraagd. Ter zitting is verklaard dat tweemaal een aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning voor de door deze vreemdeling te verrichten werkzaamheden is afgewezen, omdat prioriteitgenietend arbeidsaanbod aanwezig was. Hieruit blijkt dat [Restaurant] er van op de hoogte was dat deze vreemdeling geen arbeid mocht verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Door hem desondanks arbeid te laten verrichten heeft [Restaurant] derhalve bewust de Wav overtreden.

Voorts beschikte de andere vreemdeling ten tijde van de geconstateerde overtreding over de Nederlandse noch Duitse nationaliteit. Gelet daarop lag het op de weg van [Restaurant] om zich ervan te vergewissen of ook voor de door deze vreemdeling te verrichten arbeid een tewerkstellingsvergunning was vereist.

De door de rechtbank als bijzonder gekwalificeerde omstandigheden doen aan de op [Restaurant] rustende verantwoordelijkheid dat de verbodsbepaling van artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet wordt overtreden niet af. De beleidsregels bieden voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat met die omstandigheden bij het vaststellen van de boetenormbedragen geen rekening is gehouden en dat deze bijzonder zijn - [Restaurant] verkeert als werkgever in de grensstreek niet in een andere positie dan andere Nederlandse werkgevers die vreemdelingen arbeid laten verrichten en die evenzeer zijn onderworpen aan de bepalingen van de Wav - zodat geen aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb het in overeenstemming met de beleidsregels opgelegde boetebedrag te matigen.

Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

2.4.1. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.

2.4.2. De Afdeling verklaart het inleidend beroep van [Restaurant] ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 april 2007 in zaak nr. 06/1809;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Beerse
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007

382-510.