Uitspraak 200503194/1


Volledige tekst

200503194/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2004 heeft verweerder het verzoek van appellante om energiepremie afgewezen.

Bij besluit van 1 maart 2005, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 6 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 15 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2005, waar appellante in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, werkzaam bij het ministerie van verweerder, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.

Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, nr. 248), gewijzigd bij regeling van 5 augustus 2003 (Stcrt. 2003, nr. 157) (hierna: de Tre 2003).

Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt 2003, nr. 193), gewijzigd bij regeling van 6 november 2003 (Stcrt. 2003, nr. 220) (hierna: de Intrekkingsregeling), is de Tre 2003 met ingang van 16 oktober 2003 ingetrokken, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een op of na 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst vóór genoemde datum is gesloten, met dien verstande dat zowel de levering als het indienen van de aanvraag, in zoverre in afwijking van artikel 8, eerste lid, van de Tre 2003, zoals deze luidde op 15 oktober 2003, vóór 16 januari 2004 moeten hebben plaatsgehad.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Tre 2003 wordt onder aanvrager verstaan de eigenaar, huurder of verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak waaraan energie wordt geleverd, die een aanvraag heeft ingediend.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, wordt onder energiepremie verstaan de in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of een daarin genoemde voorziening.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, sub 1, wordt onder een voorziening verstaan een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde nieuwe energiebesparende voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een aanvraag door middel van een bij de aanschaf van een apparaat of voorziening of bij een energiebedrijf verkregen aanvraagformulier ingediend bij het energiebedrijf dat energie levert aan de als woning gebruikte onroerende zaak van de aanvrager.

2.2. Vast staat dat de voorzieningen waarvoor appellante de energiepremie heeft aangevraagd de plaatsing betreffen van gevel- en dakisolatie aan de garage. Deze garage is met de woning verbonden door middel van een gang met een tweetal deuren.

2.3. Appellante betoogt dat de aldus met het woongedeelte verbonden garage deel uitmaakt van haar woning, omdat ook een entree, die normaal toegang geeft tot de woonkamer en de bovenverdieping en in haar geval toegang geeft tot de garage, ook met deuren is afgescheiden van het woongedeelte. Appellante wijst er voorts op dat de gerealiseerde voorzieningen behalve op het wind- en waterdicht maken van de garage ook gericht zijn op de verwarming daarvan en dat als gevolg daarvan een van beide tussendeuren overbodig wordt.

2.4. Dit betoog faalt. De voorzieningen dienen, gelet op artikel 1, aanhef en onder j, sub 1, van de Tre 2003 te worden aangebracht in of aan een woning. Blijkens de toelichting op de Tre 2003 voorziet deze regeling in het verstrekken van subsidies aan energiebedrijven ten behoeve van de uitkering door hen van energiepremies aan eigenaars, huurders of verhuurders van woningen. De garage is een nagenoeg vrijstaand bijgebouw dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan de woning. De garage is gelet op de indeling en inrichting ervan uitsluitend bestemd als garage en heeft geen woonbestemming. Verweerder heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat deze garage niet als een woning of als een onderdeel van een woning als bedoeld in de Tre 2003 kan worden beschouwd.

2.5. Verweerder heeft derhalve terecht geweigerd de gevraagde energiepremie te verlenen en heeftbij de beslissing op bezwaar deze weigering terecht in stand gelaten.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006

164-209.