Uitspraak 200504287/1


Volledige tekst

200504287/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij brief van 6 april 2005, kenmerk 2005-9933, heeft verweerder medegedeeld dat hij overgaat tot het niet voortzetten van de ambtshalve ingezette voorbereidingsprocedure inzake de (gedeeltelijke) intrekking van de op 17 december 1993 verleende vergunning op grond van de Wet milieubeheer aan [appellante] voor een inrichting bestemd voor de opslag van maximaal 320.000 kg consumentenvuurwerk gelegen aan de [locatie] te [plaats] tot een opslagcapaciteit van 160.000 kg consumentenvuurwerk.

Tegen deze brief heeft appellante bij brief van 13 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 28 juni 2005 en 1 juli 2005.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.M. van Bemmel, advocaat te Breda, [veiligheidsadviseur] en [directeur], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp en R. Mastenbroek, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Appellante stelt dat de brief van 6 april 2005 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat dit besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is genomen. Subsidiair voert zij aan dat wanneer de brief van 6 april 2005 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de beslistermijn, als bedoeld in artikel 3:33, eerste lid (oud), van de Algemene wet bestuursrecht is overschreden, zodat sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit in de zin van artikel 6:2, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit op grond van deze wet - met uitzondering van een besluit ten aanzien waarvan op grond van deze wet een andere beroepsgang is opengesteld - een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingevolge artikel 3:33, eerste lid (oud), van de Algemene wet bestuursrecht neemt het bestuursorgaan een besluit tot onder meer intrekking zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zestien weken nadat aan degene tot wie het in te trekken besluit was gericht de kennisgeving bedoeld in artikel 3:30, tweede lid, van deze wet (inhoudende het voornemen van verweerder tot intrekking over te gaan), is gedaan.

2.4. Naar het oordeel van de Afdeling is de beslissing van verweerder tot het niet voortzetten van de met toepassing van paragraaf 3.5.6 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht ambtshalve gestarte voorbereidingsprocedure tot het gedeeltelijk intrekken van de vergunning van 17 december 1993 geen besluit. Er is immers met de brief van 6 april 2005 ter zake van de voordien in overweging genomen gedeeltelijke intrekking van de vergunning van appellante geen beslissing genomen die op rechtsgevolg is gericht.

Wat betreft het subsidiaire betoog van appellante overweegt de Afdeling, dat de ambtshalve in gang gezette procedure is stopgezet voor het einde van de termijn als bedoeld in artikel 3:33, eerste lid (oud), van de Algemene wet bestuursrecht.

Gezien het vorenstaande is het beroep van appellante niet gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht of tegen het met een besluit gelijk te stellen weigeren van een besluit in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien artikel 20.1 van de Wet milieubeheer slechts beroep openstelt tegen besluiten, leidt het vorenoverwogene tot het oordeel dat de Afdeling niet bevoegd is het onderhavige geschil te beslissen.

2.5. De Afdeling is onbevoegd van het beroep kennis te nemen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Schaafsma w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006

191-495.