Uitspraak 200504427/1


Volledige tekst

200504427/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/309 van de rechtbank Leeuwarden van 7 april 2005 in het geding tussen:

[verzoekster], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) het verzoek van [verzoekster] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen. Tegen dit besluit heeft [verzoekster] op 12 maart 2003 administratief beroep ingesteld.

Bij besluit van 16 december 2003 heeft het bureau de motivering van het besluit van 4 februari 2003 herzien.

Bij besluit van 28 januari 2004 heeft appellant het mede tegen het besluit van 16 december 2003 gerichte beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 juli 2005 heeft [verzoekster] van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.T. Buysman, gemachtigde, is verschenen. [verzoekster] is met bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door de uitkering van de Stichting Uitvoering Werkloosheidswet aanvulling Agrarische Sectoren (hierna: de SUWAS II-uitkering) als vakantiegelduitkering, in de zin van artikel 6, aanhef en onder c van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hierna: het Bdr) te kwalificeren. Subsidiair bestrijdt appellant de juistheid van dit oordeel.

2.3. Het primaire betoog slaagt. Appellant heeft bij beslissing van 28 januari 2004 onder overneming van het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep zijn oordeel gehandhaafd dat bij de vaststelling van de draagkracht de SUWAS II-uitkering als inkomen in aanmerking moet worden genomen. [verzoekster] is van deze beslissing in beroep gekomen. In haar beroepschrift heeft zij tegen dit oordeel geen gronden aangevoerd, evenmin als zij dat overigens bij de Commissie voor bezwaar en beroep had gedaan. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 31 maart 2005, waar [verzoekster] niet is verschenen, heeft appellant verklaard dat de SUWAS II-uitkering geen vakantiegeld is in de zin van artikel 6, aanhef en onder c van het Bdr.

Nu blijkens de processtukken het karakter van de SUWAS II-uitkering tussen procespartijen geen geschilpunt vormde, is de rechtbank buiten de omvang van het geschil getreden door ongevraagd en, zoals appellant ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, volkomen onverwacht een andersluidend oordeel op dit punt te geven.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient als strijdig met artikel 8:69, eerste lid van de Awb te worden vernietigd. De door [verzoekster] in beroep aangevoerde gronden zijn door de rechtbank ongegrond bevonden en hiertegen is door [verzoekster] geen hoger beroep ingesteld. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank ongegrond verklaren.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 april 2005, 04/309;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006.

176-512.