Uitspraak 200503639/1


Volledige tekst

200503639/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1262 van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2005 in het geding tussen:

appellante

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan appellante bouwvergunning geweigerd voor het plaatsen van een reclamebord aan de gevel van het gebouw Middenweg 79 te Amsterdam (hierna: het gebouw).

Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 maart 2005, verzonden op 17 maart 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 17 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier, gemachtigde, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.E. Panneman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het dagelijks bestuur heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd het negatieve advies dat de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de Commissie) op 11 december 2002 heeft uitgebracht over het reclamebord - met een omvang van 3,28 bij 2,36 meter - dat reeds op de gevel van het gebouw is aangebracht. Het hoger beroep van appellante spitst zich toe op dit advies.

2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur het welstandsadvies niet aan de beslissing op bezwaar ten grondslag had mogen leggen, omdat dit advies uitgaat van een onjuiste weergave van de feitelijke situatie en miskent dat de aanvraag uitsluitend het kader voor de reclame betreft.

2.2.1. Dit betoog faalt. Anders dan appellante betoogt, blijkt uit het feit dat het gebouw in 1911 is gebouwd en dus niet in de 19e eeuw, zoals in het welstandsadvies is vermeld, niet dat de Commissie uitgegaan is van een onjuiste feitelijke situatie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat het pand zodanig afwijkt van de 19e-eeuwse architectuur in de omgeving ervan, dat het advies om die reden ondeugdelijk zou zijn. De Afdeling neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit de zinsnede dat "het billboard op geen enkele wijze inspeelt op de vlakverdeling van de gevel" blijkt dat de Commissie de juiste feitelijke situatie voor ogen heeft gehad.

Voorts valt niet in te zien dat, zoals appellante betoogt, het haar bedoeling was uitsluitend vergunning voor de omlijsting van het reclamebord te verkrijgen. Het reclamebord dient immers ertoe ruimte te bieden voor reclameboodschappen, zodat die invulling van het reclamebord mede in aanmerking moet worden genomen bij de beschouwing van de uitstraling ervan bezien vanuit het oogpunt van welstand.

2.3. Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.

2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ook voor andere dan tijdelijke bouwwerken aan het welstandsadvies kan worden voorbij gegaan op grond van maatschappelijke en economische redenen. Appellante voert hiertoe aan dat het dagelijks bestuur gebruik had dienen te maken van de in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet geboden mogelijkheid om bouwvergunning te verlenen ondanks strijd met redelijke eisen van welstand.

2.4.1. Dit betoog treft evenmin doel. In de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 734 nr. 3) is vermeld "dat burgemeester en wethouders nadrukkelijk de mogelijkheid krijgen om - mits deugdelijk gemotiveerd - af te wijken van een welstandsadvies, indien zwaarwegende (bijvoorbeeld economische of maatschappelijke) belangen dit wenselijk maken." Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar financiële belangen bij de gevraagde bouwvergunning dermate zwaarwegend zijn dat het dagelijks bestuur op grond daarvan aanleiding had behoren te vinden aan het welstandsadvies voorbij te gaan.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006

218-488.