Uitspraak 200509018/2


Volledige tekst

200509018/2.
Datum uitspraak: 19 januari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2005 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 december 2004, het bestemmingsplan "Brakkenstein 1985-21 (Zorgcentrum Brakkenstein)" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 augustus 2005, nummer RE2005.16931, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 28 oktober 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 30 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 oktober 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 30 oktober 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2006, waar verzoekers, in de personen van [gemachtigden], zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Nijmegen, vertegenwoordigd door drs. M.J. Doove en ing. E.P.Q. Leijenaar, ambtenaren der gemeente, en de stichting Kalorama, vertegenwoordigd door ir. A.S. Klaver-de Jong.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de planologische regeling voor een zorgcentrum in de wijk Brakkenstein in Nijmegen en maakt het mogelijk dat het bestaande zorgcentrum wordt vervangen door nieuwbouw met grotere afmetingen dan het bestaande gebouw.

2.4. Verzoekers stellen in beroep dat verweerder het bestemmingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Daartoe voeren zij aan dat de schaduwstudie die aan de besluitvorming ten grondslag ligt, te laat in de procedure is ingebracht. Volgens verzoekers leiden de bouwmogelijkheden in het plan tot een zodanige afname van de bezonning bij hun woningen dat hun woongenot onevenredig wordt aangetast. Het plan leidt tot een te groot gebouw op een te kleine locatie, waardoor het karakter van de wijk wordt aangetast. Bovendien leidt de nieuwbouw tot een onaanvaardbare toename van de verkeers- en parkeerdruk, mede gelet op de ontwikkeling van een nieuwe atletiekbaan in de nabije omgeving, aldus verzoekers.

Zij hebben verzocht een voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat het bestemmingsplan in werking treedt en de bouwvergunning voor het zorgcentrum, die reeds is aangevraagd, kan worden verleend.

2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft dit goedgekeurd. Hij stelt dat het plan in overeenstemming is met het beleid en de aantasting van uitzicht, privacy en woongenot niet onaanvaardbaar is.

2.6. In het vorige plan was bebouwing tot een hoogte van 8,5 meter toegestaan, met een maximale bebouwing van het bouwvlak van 30%.

Het huidige gebouw telt 2 verdiepingen, met een hoogte die varieert van 4 meter tot ongeveer 6,5 meter.

2.6.1. In het bestemmingsplan is aan deze gronden de bestemming "Bijzondere doeleinden/Woondoeleinden" toegekend. Aan een groot deel van de gronden is tevens een bouwvlak toegekend. Binnen dit bouwvlak mag tot maximaal 60% worden gebouwd tot een goothoogte van 10 meter en een nokhoogte van 12 meter.

Het bouwplan waarvoor een vergunning is aangevraagd, heeft betrekking op een gebouw met 3 verdiepingen, tot een hoogte van ongeveer 9 meter. Tevens is voorzien in een parkeerkelder onder het gebouw.

2.6.2. De nieuwe atletiekbaan ligt op een afstand van ongeveer 300 meter van het plangebied.

2.6.3. Tijdens de procedure ter voorbereiding van het plan heeft een schaduwstudie met het ontwerpplan ter inzage gelegen. Deze studie bevatte tekeningen in het platte vlak. Voorafgaande aan de vaststelling van het plan is deze studie bewerkt tot een studie met driedimensionale tekeningen. Deze nieuwe studie is betrokken bij de beoordeling van de zienswijzen.

2.7. Naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter heeft de procedure ter voorbereiding van het plan in overeenstemming met de bepalingen uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening plaatsgevonden. Dat de raadsleden de driedimensionale studie mogelijk niet kenden, kan niet afdoen aan het feit dat deze studie, die een verfijning is van de eerder ter inzage gelegde studie, wel reeds beschikbaar was ten tijde van de vaststelling van het plan en ook voor de raadsleden ter inzage heeft gelegen.

2.7.1. Met betrekking tot de omvang en effecten van de beoogde nieuwbouw ter plaatse van de woningen van verzoekers, gaat de Voorzitter ervan uit dat zij nadelen, mogelijk zelfs aanmerkelijke nadelen, waaronder schaduwwerking, zullen ondervinden van het gebouw dat door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. In de bodemprocedure kan worden onderzocht of de maximale bebouwingsmogelijkheden passend zijn. Voor een beoordeling of sprake is van een spoedeisend belang, gaat de Voorzitter echter uit van het bouwplan waarvoor de bouwvergunningprocedure is ingezet. Hij is van oordeel dat de afweging die door de gemeenteraad en verweerder is gemaakt, waarbij het belang van de noodzaak van de beoogde nieuwbouw is afgewogen tegen het belang van de omwonenden bij een zo gunstig mogelijk woon- en leefklimaat, ten gunste van het gebouw en ten nadele van de omwonenden heeft kunnen uitvallen zonder dat de grenzen van de redelijkheid daarbij zijn overschreden. Daarbij is mede in aanmerking genomen hetgeen reeds mogelijk was op grond van het vorige plan en de stedelijke omgeving van het plangebied. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwbouw tot een zodanige verkeerstoename zal leiden dat de wegen ter plaatse overbelast raken, gelet op hetgeen hierover in de plantoelichting is opgenomen. Niet valt te verwachten dat de komst van een nieuwe atletiekbaan tot wezenlijk andere ontwikkelingen zal leiden. Tot slot is evenmin aannemelijk gemaakt dat de extra behoefte aan parkeerruimte niet met behulp van de nieuw te bouwen parkeerplaatsen is op te lossen.

2.7.2. Nu niet valt te verwachten dat op korte termijn een ander bouwplan zal worden ingediend en hiervoor vergunning zal worden gevraagd, ziet de Voorzitter, al het voorgaande in aanmerking genomen, geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek hiertoe dient te worden afgewezen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Van den Berg
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2006

350.