Uitspraak 200508080/2


Volledige tekst

200508080/2.
Datum uitspraak: 19 januari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers] gevestigd en wonend te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk het uitwerkingsplan "Het Koetshuis 1e fase" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 juli 2005, no. 1106495/1117332, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 19 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 september 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op 19 september 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. P.J.C.D. van Dijk, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.
Verweerder is, met kennisgeving, niet verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.M.J. Ummels, ir. A.R van Gent en ir. H.P. Sijlaar, ambtenaren van de gemeente.

Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.3. Het plan betreft een gedeeltelijke uitwerking van het bestemmingsplan "Landgoed Driessen" en voorziet in de bouw van een school voor praktijkonderwijs voor 200 leerlingen en de aanleg van een hoofdontsluitingsweg voor het gebied "Het Koetshuis".

2.4. Verzoekers stellen onder meer dat hun perceel aan de Tilburgseweg met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW(bv)-" ten onrechte niet gelijktijdig met dit plan is uitgewerkt. Nu hierdoor niet duidelijk is welke ontwikkelingen op dit perceel mogelijk zijn, heeft geen goede weging van hun belangen plaatsgevonden. Zij vrezen dat uitbreiding van hun dakpannenhandel dan wel enige andere bedrijvigheid op het betreffende perceel vrijwel onmogelijk wordt gemaakt door onder meer de bouw van de school. Daarnaast stellen verzoekers dat de hindercirkel van het bedrijf niet in acht wordt genomen. Ten slotte wordt volgens verzoekers niet voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005).

2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.

2.6. Ten aanzien van de uitwerking van het bestemmingsplan voor het perceel van verzoekers dat voorheen een agrarische bestemming had, is door het college van burgemeester en wethouders ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat op korte termijn overleg zal plaatsvinden met verzoekers omtrent de invulling van dit perceel. Indien overeenstemming wordt bereikt kan het perceel daarna in een uitwerkingsplan worden opgenomen. Inmiddels is gebleken dat op 22 december 2005 een gesprek in dit kader heeft plaatsgevonden.

2.7. Niet in geding is dat tussen de dakpannenhandel van verzoekers en de voorzieningen zoals die door het plan mogelijk worden gemaakt, met het oog op een goed woon- en leefklimaat, als uitgangspunt een afstand van 50 meter in acht dient te worden genomen.

Ter zitting is vast komen te staan dat de school op meer dan 50 meter afstand van het bedrijf van verzoekers zal worden gebouwd. Voorts acht de Voorzitter het, gelet op de door verzoekers ingediende akoestische onderzoeksrapporten, niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse van de school geen goed leefklimaat kan worden gegarandeerd en, mitsdien, dat de huidige bedrijfsvoering van verzoekers zal worden belemmerd.

2.8. Ten aanzien van de stelling dat het plan niet voldoet aan het Blk 2005 overweegt de Voorzitter dat, gelet op artikel 7, derde lid, aanhef en onder a, van het Blk 2005, een reeds bestaande overschrijding van een voor de luchtkwaliteit gestelde grenswaarde niet in de weg staat aan het uitoefenen van de aldaar genoemde bevoegdheden, zolang de concentratie van de betrokken stof in de buitenlucht niet verder toeneemt.

In hetgeen verzoekers in deze procedure hebben aangevoerd ziet de Voorzitter op voorhand onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt en mitsdien in strijd is met het Blk 2005.

2.9. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd heeft de Voorzitter geen spoedeisend belang kunnen vinden dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient mitsdien te worden afgewezen.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2006

177-461.