Uitspraak 200703402/1


Volledige tekst

200703402/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/6923 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de Raad) de aanvraag van [aanvrager] om een toevoeging afgewezen.

Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft de Raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op 2 april 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 juli 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 5 juli 2007 heeft de Raad van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2007.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand kan de rechtsbijstandverlener slechts met instemming van de Raad de toevoeging weigeren. Zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen.

2.2. Bij besluit van 14 februari 2005, geregistreerd onder nummer 3DR6161, heeft de Raad appellant als rechtshulpverlener definitief toegevoegd aan [aanvrager]. Bij voormeld besluit van 19 mei 2005, geregistreerd onder nummer 3DU8312, heeft de Raad de aanvraag om een toevoeging afgewezen, op de grond dat de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van de eerder verleende toevoeging. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij, aldus de Raad, geen belanghebbende bij voormeld besluit van 19 mei 2005 is. De rechtbank heeft dit standpunt van de Raad onderschreven.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij door de afwijzing van de toevoegingaanvraag belanghebbende is geworden. Hiertoe voert hij aan dat, nu sprake is van de afwijzing van een tweede toevoegingaanvraag, hij alle rechtsbijstand op grond van de eerste toevoeging dient te verlenen. In dit verband betoogt appellant dat, nu hij op grond van artikel 24, vierde lid, van de Wrb gehouden is de noodzakelijke rechtsbijstand te verlenen, terwijl daarvoor geen tweede toevoeging wordt verleend, hij rechtstreeks in een financieel belang wordt geraakt.

2.4. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in de uitspraak van 4 november 1997, zaak no. H01.96.268 WRB (JSV 1998, 16), moet de vraag of een toegevoegde advocaat belanghebbende is bij een besluit omtrent een toevoeging worden beantwoord aan de hand van de definitie van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

2.4.1. Appellant betoogt met juistheid dat artikel 24, vierde lid, van de Wrb hem verplicht de noodzakelijke rechtsbijstand aan zijn cliënt te verlenen. Een afwijzing van een tweede verzoek om toevoeging, omdat sprake is van een rechtsbelang ter zake waarvan aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van een eerder verleende toevoeging, leidt ertoe dat een advocaat zich voor vergoeding van de kosten van de rechtsbijstand slechts kan beroepen op de eerste toevoeging. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 maart 2006, zaak no. 200505303/1 is geen sprake van een afgeleid belang wanneer het belang van een appellant tegengesteld is aan dat van de partij aan wie het besluit is gericht. Van zodanig tegengesteld belang is hier sprake, omdat appellant belang heeft bij de toekenning van een tweede toevoeging, terwijl toekenning voor [aanvrager] leidt tot de verplichting een tweede eigen bijdrage te voldoen. Gelet op het vorenstaande heeft de Raad appellant dan ook ten onrechte niet als belanghebbende aangemerkt.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 augustus 2005 van de Raad alsnog gegrond verklaren. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2007 in zaak no. AWB 05/6923;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage van 23 augustus 2005, kenmerk 50879;

V. gelast dat de Raad aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007

312-538.