Uitspraak 200700163/1


Volledige tekst

200700163/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beide gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Oost-Gelre, het bestemmingsplan "Zieuwent bebouwde kom, algehele herziening 2005" vastgesteld.

Verweerder heeft bij besluit van 7 november 2006, kenmerk 2006-009566, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2007.

Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Oost-Gelre, vertegenwoordigd door ing. M.A.J. Bluemer, ambtenaar van de gemeente. Appellanten zijn, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Appellanten stellen dat in het plan onvoldoende wordt voorzien in een hotelfunctie in Zieuwent. In dit verband voeren appellanten aan dat in het verleden twee hotels in Zieuwent waren gevestigd die in het onderhavige plan niet positief zijn bestemd. Indien er onvoldoende hotelcapaciteit bestaat heeft dit volgens appellanten direct invloed op hun activiteiten in die zin dat het door hen gedreven Sourcy Center niet meer zal worden bezocht door personen van buiten Lichtenvoorde en omgeving, omdat er geen slaapplaats meer beschikbaar is. Appellanten voeren voorts aan dat het plan ten onrechte evenmin voorziet in de mogelijkheid om op gronden die zij in eigendom hebben een hotel te verwerkelijken.

2.2.1. De enkele omstandigheid dat in het vorige bestemmingsplan voor twee bestaande hotels een hotelbestemming was opgenomen brengt niet met zich mee dat de gemeenteraad in het onderhavige plan opnieuw die bestemming had moeten opnemen. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.

Ter zitting is in dit verband gebleken dat van één van de twee hotels die in het vorige plan positief waren bestemd de hotelfunctie ongeveer 15 jaar geleden is beëindigd. Aan het perceel van het andere hotel, "Het Witte Paard", aan de Dorpsstraat 49 te Zieuwent is de bestemming "Horecadoeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Horecadoeleinden" aangewezen gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor gebouwen ten behoeve van horeca. Ingevolge artikel 1, voor zover thans van belang, wordt onder horeca verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, van maaltijden en spijzen of van dranken. Voor zover appellanten hebben gesteld dat in het plan ten onrechte in het geheel niet wordt voorzien in een hotelfunctie mist deze stelling derhalve, gelet op het vorenstaande, feitelijke grondslag. Niet is gebleken dat naast het bestaande hotel behoefte bestaat aan verwerkelijking van een of meer andere hotels.

Voor zover appellanten hebben gesteld dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om op gronden die zij in eigendom hebben een hotel te verwerkelijken, overweegt de Afdeling dat ter zitting door de gemeenteraad onweersproken is gesteld dat hij appellanten in de gelegenheid heeft gesteld in dit verband plannen bij hem in te dienen, maar dat appellanten aan die uitnodiging geen gehoor hebben gegeven. Appellanten hebben in de zienswijzen en bedenkingen evenmin zodanig concrete plannen voor het verwerkelijken van een hotelaccomodatie kenbaar gemaakt dat verweerder daarmee bij het nemen van het bestreden besluit in redelijkheid rekening heeft moeten houden.

2.3. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007

325-559.