Uitspraak 200701125/1


Volledige tekst

200701125/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/396 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 december 2006 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) geweigerd ontheffing van de gemeentelijke bouwverordening en een lichte bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tuinmuur bij de woning aan de [locatie] te Eindhoven.

Bij besluit van 8 december 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2006, verzonden op 10 januari 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 27 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2007, waar appellante in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.A.M. van Kollenburg-van Linder, ambtenaar bij de gemeente Eindhoven, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een erfafscheiding in de vorm van een tuinmuur met een hoogte van 2.10 - 2.30 m. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Eindhoven binnen de Ring" rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden". De erfafscheiding past binnen deze bestemming.

2.2. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het in artikel 2.5.6 van de gemeentelijke bouwverordening opgenomen verbod te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn en met het in artikel 2.5.18, eerste lid, opgenomen verbod een erf- en terreinafscheiding te bouwen anders dan bedoeld in artikel 2, sub e, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken. Ontheffing ingevolge de artikelen 2.5.8, eerste lid, en artikel 2.5.18, tweede lid, van de gemeentelijke bouwverordening is niet mogelijk omdat de bebouwingshoogte van de erfafscheiding meer dan twee meter bedraagt.

2.2.1. Appellante heeft ter zitting verklaard dat ook zij inmiddels tot het inzicht is gekomen dat op grond van de geldende bouwverordening geen ontheffing daarvan kan worden verleend. De Afdeling deelt dit standpunt.

2.3. Appellante heeft aangevoerd dat zij onduidelijke en onjuiste informatie van het college heeft ontvangen. Zij heeft erop gewezen dat er in de naaste omgeving meer erfafscheidingen zijn die niet aan de voorschriften van de bouwverordening voldoen en waartegen het college niet is opgetreden. Hierdoor verkeerde zij in de veronderstelling dat ook aan haar ontheffing zou worden verleend. Ook heeft zij aangevoerd dat er vanuit de buurtbewoners geen bezwaren tegen de muur bestaan.

2.3.1. De Afdeling overweegt dat deze omstandigheden in deze procedure omtrent de bouwvergunning niet kunnen worden meegewogen, omdat de bouwvergunning bij strijd met de bouwverordening geweigerd moet worden. Van de zijde van het college is ter zitting evenwel bevestigd dat zij wel aan de orde kunnen komen in een eventuele handhavingsprocedure.

2.4. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college de gevraagde vergunning diende te weigeren. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007

270-567.