Uitspraak 200507763/2


Volledige tekst

200507763/2.
Datum uitspraak: 12 januari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2004 heeft de gemeenteraad van Hof van Twente het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Grondhuttenweg (Bentelo)" vastgesteld.

Bij besluit van 5 juli 2005, RWB2005/114 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 7 september 2005 beroep ingesteld. Bij afzonderlijk faxbericht van 7 september 2005 heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 januari 2006, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. W. Visser, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Hof van Twente, vertegenwoordigd door dr. ing. M. Verbeek, wethouder, en mr. P. Braamhaar, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Het plan voorziet in de aanleg van een kleinschalig bedrijventerrein met bedrijfswoningen aansluitend aan de kern Bentelo.

2.4. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert aan dat ten onrechte niet opnieuw de mogelijkheid is geboden voor inspraak, terwijl het plan is gewijzigd en ook overigens sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden. Volgens verzoeker had locatieonderzoek moeten plaatsvinden, aangezien er alternatieve locaties voorhanden zijn die beter voldoen. Ten onrechte voorziet het plan niet in een regeling die ertoe dwingt om in overeenstemming met de plantoelichting afschermend streekeigen groen aan te leggen rondom het terrein, aldus verzoeker. Ook wordt volgens hem blijkens gegevens van het RIVM niet voldaan aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit. Ten slotte ligt aan het plan onvoldoende onderzoek ten grondslag naar het voorkomen van beschermde diersoorten in het plangebied, aldus verzoeker.

2.5. Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij heeft daartoe overwogen dat een nieuwe inspraakprocedure niet was vereist nu het plan ten opzichte van het vorige plan slechts op ondergeschikte onderdelen is gewijzigd en ook overigens niet is gebleken van wezenlijk gewijzigde feiten of omstandigheden. Onderzoek naar alternatieve locaties is volgens verweerder niet vereist, nu geen zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de in het plan gekozen locatie. Verweerder acht de in de plantoelichting genoemde landschappelijke inpassing van het terrein met streekeigen groen voldoende gewaarborgd. Aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit is blijkens het verrichte onderzoek voldaan volgens verweerder. Het verrichte onderzoek naar beschermde diersoorten acht verweerder voldoende. Ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet is volgens hem niet nodig.

2.6. Voorzover verzoeker betoogt dat voor dit plan ten onrechte geen inspraakprocedure is gevolgd, overweegt de Voorzitter dat blijkens de plantoelichting inspraak heeft plaatsgevonden in het kader van een eerder bestemmingsplan dat is vastgesteld op 18 februari 2003. De goedkeuring van dat plan is wegens een publicatiegebrek door de Afdeling bij uitspraak van 6 april 2004 vernietigd waarna goedkeuring aan het plan is onthouden. In dat plan werd een zelfde soort planologische regeling getroffen.

De afwijking van het thans voorliggende plan ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan is naar aard en omvang niet zo groot dat opnieuw een inspraakprocedure had moeten worden gevolgd. Van wijzigingen in de relevante feiten en omstandigheden sindsdien is niet gebleken.

De gemeenteraad heeft het terecht niet nodig geacht opnieuw inspraak te verlenen voor dit plan.

Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een locatieonderzoek niet is vereist. Daarbij heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat de gronden in het plangebied reeds een bedrijfsbestemming hadden die voorzag in aanzienlijke bebouwingsmogelijkheden. Voorts heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat de rode contour rond de kern Bentelo in het Streekplan Overijssel 2000+ juist met het oog op dit bestemmingsplan is verruimd.

Ter zitting is gebleken dat het plangebied in de bestaande toestand wordt afgeschermd door streekeigen groen. Uitvoering van het plan brengt daar geen verandering in. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de landschappelijke inpassing van het terrein met streekeigen groen voldoende is gewaarborgd.

Uit het 'Luchtkwaliteit onderzoek bedrijventerrein Grondhuttenweg, Bentelo' van bureau SAB van 15 juni 2005 volgt dat aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit 2004 wordt voldaan. Gesteld noch gebleken is dat dit onderzoek tekortkomingen bevat. De door verzoeker aangedragen gegevens van het RIVM zijn zeer globaal en, anders dan het voornoemde onderzoek, niet gericht op de specifieke toestand in het plangebied.

Ter zitting heeft verzoeker aan de hand van foto's aannemelijk gemaakt dat in het plangebied een hagedissoort voorkomt. Niet geheel uitgesloten is dat het een zandhagedis betreft, welke hagedissoort is vermeld in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn. Van de in de artikelen 9, 10 en 11 van de Flora- en Faunawet vervatte verboden die mede strekken ter bescherming van de zandhagedis, kan op grond van die wet slechts bij zeer hoge uitzondering een ontheffing worden verleend. Het bepaalde in artikel 16b van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten is niet van toepassing. Indien de zandhagedis daadwerkelijk in het plangebied voorkomt, zou dit dan ook tot gevolg kunnen hebben dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is zonder in strijd te komen met de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. In dit licht bezien had verweerder in de ook aan hem in een eerder stadium gerapporteerde waarnemingen en overgelegde foto's aanleiding moeten zien om nader veldonderzoek te (doen) verrichten en heeft hij niet kunnen volstaan met een algemene inschatting over het voorkomen van deze hagedissoort in het plangebied.

2.7. Gezien het vorenstaande en in aanmerking genomen het feit dat nog geen bouwvergunningen zijn aangevraagd, ziet de Voorzitter aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoeker te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 5 juli 2005, RWB2005/114;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 683,67 (zegge: zeshonderdrieëntachtig euro en zevenenzestig cent), waarvan een bedrag van € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Overijssel aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2006

417.