Uitspraak 200705631/2


Volledige tekst

200705631/2.
Datum uitspraak: 24 september 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/780 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2007 in het geding tussen:

verzoekers sub 1

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) een kapvergunning verleend voor het rooien van bomen in het plantvak tegenover Foppenpolder 10 in Maasland. Daarbij is een herplantplicht opgelegd.

Bij besluit van 14 december 2006 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de primaire beschikking tot het verlenen van de kapvergunning met verbetering van gronden in stand gelaten.

Bij uitspraak van 27 juli 2007, verzonden op 30 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het daartegen door verzoekers sub 1 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 8 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2007, waar verzoekers sub 1, en verzoeker sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. De rechtbank heeft verzoekers sub 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij van oordeel is dat deze verzoekers geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 15 november 2005 tot verlening van de kapvergunning.

2.2.1. De Voorzitter is van oordeel dat nader onderzoek nodig is voor een beoordeling van de belanghebbendheid van verzoekers sub 1, waartoe deze procedure zich niet leent. De Voorzitter ziet dan ook af van een inhoudelijk oordeel hierover, in afwachting van de behandeling in de hoofdzaak. Onder deze omstandigheden laat de Voorzitter het feit dat verzoeker sub 2 geen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld tegen het besluit van 15 december 2006 en dat hij, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht geen hoger beroep kon instellen, verder eveneens onbesproken.

2.3. De kapvergunning is verleend voor het in het plantvak vellen van alle 24 bomen tussen het oude pad en het fietspad langs Foppenpolder 10, en het aangepast snoeien van de overige bomen. Aan de vergunningverlening ligt onder andere ten grondslag een onderzoeksrapportage van BSI Bomenservice B.V. (hierna: BSI) van 29 augustus 2006 over de conditie en de mechanische kwaliteit van de bomen. Volgens deze rapportage zijn vier van de 24 bomen, namelijk de bomen genummerd 12, 14, 17 en 18, direct gevaarlijk.

2.3.1. Ter zitting is door beide partijen naar voren gebracht dat er geen belangen zijn die zich verzetten tegen het onmiddellijk kappen van de vier bomen die volgens de rapportage van BSI direct gevaarlijk zijn.

2.3.2. Door het kappen van alle 24 in de vergunning genoemde bomen zullen onomkeerbare gevolgen ontstaan. Uit de belangen aan de zijde van de vergunninghouder die aan de nieuwe beslissing op bezwaar ten grondslag zijn gelegd, blijkt naar het oordeel van de Voorzitter niet dat met het kappen van 20 van de 24 bomen, die in de rapportage van BSI niet direct gevaarlijk zijn beoordeeld, een zodanig spoedeisend belang is gediend, dat niet gewacht kan worden totdat de Afdeling uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan.

2.4. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek tot schorsing van de verleende vergunning toe te wijzen met uitzondering van het deel van het besluit dat betreft het vellen van de bomen die in de rapportage van BSI zijn aangeduid met de nummers: 12, 14, 17 en 18.

2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland van 14 december 2006, kenmerk 2006004107, met uitzondering van het deel van het besluit dat betreft het vellen van de bomen die in rechtsoverweging 2.4. zijn aangeduid met de nummers: 12, 14, 17 en 18;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 657,43 (zegge: zeshonderdzevenenvijftig euro en drieënveertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en een gedeelte groot € 13,43 aan door [verzoeker sub 1A] gemaakte reiskosten; het dient door gemeente Midden-Delfland aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat gemeente Midden-Delfland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2007

164-554.