Uitspraak 200702278/1


Volledige tekst

200702278/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06-7101 van de rechtbank Haarlem van 14 februari 2007 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Wormerland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wormerland (hierna: het college) geweigerd om [derdebelanghebbende] aan te schrijven zijn hond aan te lijnen of te muilkorven.

Bij besluit van 6 juli 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 februari 2007, verzonden op 21 februari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.

[derdebelanghebbende] is in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan het geding.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2007, waar appellant, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.G. Rozemeijer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [derdebelanghebbende] verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening-2002 (hierna: de APV) is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

a. anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of houder schriftelijk hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij dit aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of houder schriftelijk hebben bekendgemaakt dat zij die hond dermate gevaarlijk of hinderlijk en zij dit aanlijn- en muilkorfgebod in verband met gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

Ingevolge het tweede lid, wordt in het eerste lid verstaan onder:

a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1 onder d, van de Regeling agressieve dieren;

b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1.50 meter.

Ingevolge het derde lid is het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing voor zover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt kon stellen dat de hond niet gevaarlijk of hinderlijk is en om die reden een aanlijn- en/of muilkorfgebod niet noodzakelijk behoefde te achten. Hij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de hond gevaarlijk is en dat ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de hinder die hij ondervindt door de aanwezigheid van de loslopende hond op zijn erf. Appellant stelt bedrijfsmatige en emotionele schade te lijden, doordat hij gehinderd wordt in het genot van zijn eigendom.

2.2.1. Aan de orde is de vraag of het college ten tijde van belang een aanlijn- en/of muilkorfgebod voor de hond van [derdebelanghebbende] niet noodzakelijk heeft kunnen achten.

2.2.2. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van gevaarlijk of hinderlijk gedrag en voorts of in verband daarmee een aanlijn- en/of muilkorfgebod noodzakelijk is, komt het college enige beoordelingsvrijheid toe.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat ten tijde van het bestreden besluit sprake is van slechts één bijtincident, waarvan de toedracht - door de verschillende lezingen ervan - niet duidelijk is. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat het betrokken ras niet als agressief bekend staat, dat verschillende getuigen hebben gesteld dat de hond naar hun waarneming niet kwaadaardig of agressief is, dat de diverse lezingen van het incident mogelijk samenhangen met een familietwist en dat de mogelijkheid dat sprake was van eigen toedoen van appellant niet kan worden uitgesloten. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat er gelet op deze omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot weigering van het verzoek van appellant.

Door te overwegen zoals zij heeft gedaan is de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling afdoende ingegaan op hetgeen door appellant in eerste aanleg naar voren is gebracht.

Zijn stelling dat hij schade heeft ondervonden als gevolg van de aanwezigheid van de loslopende hond op zijn erf heeft appellant niet nader onderbouwd.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007.

176-440.